edjongen drank."
Atli ging met de langbaardige krijgers, die van den moord uit het
woud gekomen waren, in de groote zaal, en zij dronken veel wijn dien
Goedroen hun aanbood, en zij aten de spijzen die Goedroen hun gaf. Atli
echter werd bleek als een doode, toen Goedroen hoonend tot hem sprak:
--"Menschenvleesch kunt gij goed verdragen en het schijnt een
kostelijke spijs bij dien wijn. Gij hebt de bloederige harten van
uw zonen gegeten: ik had ze met honig bereid. Die schalen zijn de
schedels van uw kinderen, en van hun bloed brouwde ik den drank,
dien ik u bracht. Erp en Eitel zullen niet meer vroolijk op uw knieen
spelen, en nooit meer zult gij zien hoe zij speerschachten snijden."
Een luid geschreeuw steeg op in de zaal. De rijk gekleede vrouwen
jammerden, het Hunnenvolk huilde en Goedroen zweeg. Zij weende niet
om de beide knapen, die haar lieve kinderen waren.
Toen deelde de zwaanwitte Goedroen haar goud uit en gaf roode ringen
aan haar dienaren en schonk al haar sieraden weg. Niets spaarde die
vrouw uit hare schatkamers.
Atli nu was zeer dronken en hij ging zonder zorg en geheel ongewapend
naar bed, en hij nam zich niet in acht voor Goedroen.
Dat was een vroolijker spel, toen zij elkander eens omhelsden! Nu
voerde haar vuist een dolk en zij doorstak Atli en zij kleurde zijn
bed met zijn bloed.
Atli zeide tot haar:
--"Helden vergezelden u, toen gij kwaamt in mijn burcht, en vele
rijkdommen gaf ik u, dertig dienaren en zeven maagden en zilver
zonder maat. Gij hebt het aangenomen, alsof het geen waarde had,
en het goud van Brunhilde hieldt gij terug."
Toen herinnerde Goedroen zich wederom alles, wat er gebeurd was voor
zij Grimhilde's drank had gedronken. En zij dacht weer aan Siegfried
en zeide:
--"Siegfried stierf, en weg was al mijn geluk. Diep treurde ik om
mijn droevige lot. Maar ik had het nog droeviger in het huis van Atli."
Toen Atli gestorven was, liet Goedroen de honden los en wekte de
dienaren. Dan slingerde de vrouw een brandende fakkel in den burcht,
en allen, die er in gebleven waren, wijdde zij aan den dood. De oude
balken braken en stortten naar beneden, rook sloeg de schatkamers uit,
en de strijdvrouwen in Atli's dienst verbrandden met den burcht.
Toen stortte ook Goedroen zich in den laaienden gloed, en verbrandde.
Sommigen echter zeggen, dat Goedroen zich niet in de vlammen wierp,
maar dat zij na den dood van Atli naar de zee ging en zich in het water
wierp om zich aldus
|