dan, en de gunst van den hoogen God ging met Siegfried
op de Nevelingen over. Maar Nevelingen vergaan, en als de laatste
afstammelingen van het geslacht door Gothenhanden vallen, staat Wodan
aan de zijde van de nieuwe menschheid, die meer aan de geschiedenis,
dan aan de sage behoort. Wodan was de God, en Siegfried het godenkind
der sage. En als het razende Noodlot Siegfried en Goedroen en alle
verwanten van beiden heeft gedood, verrijst het historische geslacht
der Gothen. In de laatste fragmenten der eddaische heldenzangen
wordt Diederik van Bern genoemd: "Diederik en Goedroen klaagden
elkander hun rampspoed." Zoo loopt er als het ware een lijn van de
Godenmythen door de heldensagen naar de geschiedenis: de idee van
ondergang en wederkeer.
_De zending van Skirnir_, den zonnegezant, moge het eerste der
lenteliederen zijn. Gerda, de Aarde, bevindt zich in de macht van
de winterreuzen, door Wodan als wintergod en de beide doodshonden
bewaakt. In het volgende lied is haar verblijf door een omgording
van ijs en door den vlammengloed der morgenvuren als van een
doodenbrandstapel omgeven.
Freyer, de jonge lentezonnegod, zag en beminde haar en hij zond zijn
bode om haar voor zich te verwerven. Gerda-Aarde erkent de macht van
de zonnewarmte en de heerlijkheden, welke de liefde van Freyer haar
geven zal na al de jammerlijkheden van winterwee, en de bruiloft
wordt in Bloesemenland gevierd.
In het lied van _Dagdrager en Goudvreugde_ gaat Freyer zelf uit
om het aarde-meisje voor zich te werven. Goudvreugde is Freya, als
godin van de aarde, die zich in het gouden graan verheugt. Zij is
voorgesteld als de dochter van Slaapdoorn, d. i. van den winter. Zooals
de slaapdoorn-treftwijg (zie het motief in de teekening) des avonds
alle wezens steekt, "opdat ze rusten zouden", zoo steekt in den nacht
van het jaar de winter de aarde in slaap. De sluimerende winteraarde
is de dochter van Slaapdoorn, en hij voert macht over haar,--zooals
Gerda de dochter was van Gymir, d. i. van de winterzee, waaruit de
aarde ontsproot, en in gevangenschap leefde.
Ook hier houdt Wodan-Wintergod als wachter den lichten Freyer tegen, en
hun strijd--de strijd tusschen lente en winter--is, op echt noorsche
wijze, voorgesteld als een vragen- en antwoordenspel. Daar komt
ter sprake, wat de lente van den winter: Dagdrager van Goudvreugde,
scheidt: de ijsomgording, Wodan's wakende doodswolven en de wintervuren
van den noordelijken hemel.--Weerhaan, die boven o
|