Tevergeefs smeekte Vermomde, dat de vuren van
hem weggenomen mochten worden: Roodspeer wil het niet. Meer en meer
openbaart Vermomde zich in zijn beleeringen, zooals de zon achter
de donderwolken zich tracht door te breken tot een nieuw uitzicht op
aarde. Vermomde verhaalt van de wonderen der wordende wereld, maar de
wijsheid, die hij toont door dat alles te weten, doet hem aan Roodspeer
niet kennen als de wijze God. Dan spreekt Vermomde van den wereldboom,
van het geheimnisvolle werken des tijdeloozen Levens, van de goden,
wier dagelijksche doen hij kent, van de paarden, waarop zij ter
vergadering rijden aan Schrikesch' stam. Maar voor Roodspeer blijft
Wodan Vermomde. Al meer openbaart Vermomde de geheimen van Godenland,
zijn eigen land, beschrijft de burchten van de Asen, die hem allen
bekend zijn,--doch Roodspeer herkent den Oppergod niet. Zelfs de zaal
van Walhalla, Wodans zaal, zijn honden die hem altijd begeleiden, de
raven, die hem op den schouder zitten of uitvliegen om te zien en hem
te melden wat ergens ter wereld gebeurt, de helden-meisjes die er mede
bieden, alles kent Vermomde als een, die het van nabij heeft gezien,
maar de heilige openbaring dringt niet tot Roodspeer door. Zelfs de
bekentenis van Vermomde, dat de Walhalla-meisjes ook hem den beker
bieden, gaat Roodspeers hoofd voorbij. Dan noemt Vermomde zijn namen:
het zijn de namen van Wodan,--doch slechts zijn woorden: "Vermomde was
ik bij Roodspeer, nu ben ik Wodan geworden" slaan Roodspeer den schrik
in het hart. Roodspeer staat op om Wodan van de vuren te bevrijden,
maar het is te laat. Hij heeft de gunst van de goden verloren, is
dronken van schrik, struikelt en doodt zich in zijn eigen zwaard:
dat is de laatste bliksemstraal van het onweer. Agnar volgt Roodspeer
op in de landen waar deze koning was. Agnar, die eens den regen had
gegeven als een verfrisschenden drank, is hier nevengestalte van Wodan,
zon. Aan hem geeft Wodan de heerschappij voor zeer langen tijd.
Die lange tijd is de zomer, waarin de zon en de warmte heersenen. Reeds
roept Wodan de goden op om het oogstfeest te gaan vieren.
_Egir_ is de god van de zomerzee, maar Hymir, (Gymir) de winterzeegod,
regeert nog over het water: Egirs ketel is in Hymirs macht. Beiden,
Egir en Hymir, zijn dezelfde reuzengod, lager in rang dan de Asen,
en voorgesteld als twee personen. Hymir, de winterzeegod, is de
zoon van de vrouw met negenhonderd hoofden--het gebergte dat de
zee omgeeft,--voor zijn bli
|