p den wereldboom zit,
is de zon. Zijn gouden veder, de zonnestraal, moet eens in de aarde
zijn weggezonken voor Sinmara, de aardevrouw, de treftwijg geeft die
de aarde in slaap gestoken houdt, en waarmede Weerhaan gedood kan
worden, zooals Balder gedood wordt door den misteltak, die in den
winter groeit. De vleugels van den gedooden Weerhaan is een kost,
waardoor de honden, die Goudvreugde bewaken, hun wacht vergeten. Wie
Goudvreugde bevrijden en voor zich verkrijgen wil moet de vleugels van
Weerhaan aan de honden geven,--wie Weerhaan dooden wil moet treftwijg
hebben,--wie de treftwijg wil verkrijgen moet Weerhaan's zongouden
veder aan Sinmara geven, of met andere woorden: wie Weerhaan dooden
wil--moet Weerhaan dooden! Gaf hier de oude dichter op wonderlijke
wijze aan hoe zwaar de strijd is tusschen lentezon en winteraarde,--of
bedroog zijn lust tot vertoon van mythologische kennis zijn wijsheid?
Freyer, de zon, is de heer van de warmte en het nieuw-ontluikende
leven, hij is de meester van de koesterende zonnestralen, hij is
lentedrager, Dagdrager. Voor hem is de aarde bestemd en Goudvreugde
verwachtte hem sinds lang.
Het Freyermotief, met den naam van den zonnegod in runen (germaansche
letterteekens) er boven, is de zonne-ever met de gouden borstels op
den rug.
_Hoe Thonarr zijn hamer terugkreeg_, is het lied van den eersten
donder. De dondergod was zijn hamer kwijt, en Thrym, (d. i. die veel
geraas maakt), de vorst van de Dorstigen,--de winterreus hield dien
hamer onder de harde winteraarde verborgen. Dat wist Loge te vertellen,
de slimme god van het vuur, die in Freya's wolkige vederenkleed vooruit
was gevlogen naar Reuzenland: zoo gaat het schemerige weerlichten in de
samengepakte wolken aan den komenden donder vooraf. Thonarr verkleedt
zich als Freya, de lichte godin, en gaat naar Thrym, den reus. Loge, de
listige, vergezelt hem. Bij het bruidsmaal, dat de reus hun aanbiedt,
eet Thonarr twee ossen, en drinkt hij drie emmers mede leeg,--gulzig,
zooals de wolken van een zich samenpakkend onweer alle dampen van de
aarde opslurpen. Dan breekt het onweer los: Thonarr is weer in het
bezit van den hamer.--De Noorsche humor durfde met den populairen
dondergod, die de beschermer van de menschen, want groote vijand van
de reuzen, van de brutale krachten in de natuur is, wel eens lachen.
Het Thonarr-motief is de hamer, Mjoelnir, waarmede de dondergod op de
reuzen beukt, van den rondslingerenden bliksem omgeven en Thon
|