oen, dan kunt gij tegelijk voor Zwaanhilde en
voor uw beide zonen het doodsmaal bereiden."
De beide koningskinderen reden heen en Goedroen bleef zorgenvol in
de zaal achter en weende. Zij dacht aan den droevigen ondergang van
haar geslacht, en zij zeide tot zichzelf:
--"Ik heb aan drie haardsteden gezeten en drie mannen gehad, maar
Siegfried was mij de liefste van allen. Hem hebben mijn broeders
gedood, en nog meer droefheid bereidden zij mij, toen zij mij aan Atli
gaven. Ik wilde de woeste Hunnen ter wraakneming roepen, maar ik kon
voor de wandaad geen boete verkrijgen. En ik moest mijn kinderen het
hoofd afhouwen. Morrend ging ik naar het strand om den vloek van het
noodlot af te wasschen. Maar de golven verzwolgen mij niet: zij droegen
mij naar een nieuw land om te leven. Daar trouwde ik met een derden
man en ik verwachtte vertroosting, toen ik een kind kreeg, dat met
Jonakers kinderen mijn schatten en geslacht kon beschermen. Zwaanhilde
was mij de liefste van alle meisjes, Zwaanhilde glansde in Goedroens
zaal, zooals de schitterende zonnestralen glanzen. Ik had ze met
goud gesierd en met schoone gewaden omhangen, voor ik ze naar het
land der Gothen zond. Daar heb ik het hardste leed moeten dragen:
zij hebben het blonde hoofd van mijn Zwaanhilde door paardenpooten
in het stof gestampt. Mij brandt weer de pijn van toen zij Siegfried
versloegen, mij steekt weer de smart als de slang die Goenther stak,
mij snijdt het in het hart, als toen zij Hagens hart uitsneden."
Toen doorstak Goedroen zich met een zwaard en zeide:
--"Mijn Siegfried, kom nu op uw vlugge grauwe ros tot Goedroen
gereden. Weet gij nog, Siegfried, wat wij tot elkander zeiden, toen wij
beiden zaten op het bed? Mijn held, gij zoudt eens van Hella tot mij
komen, of ik van de aarde tot u. Edelen, richt een hoogen brandstapel
op, dat de vlammen langs den hemel lekken. Daar wil ik verbranden,
daar wil ik mijn gemartelde hart verbranden."
Toen stierf Goedroen. En de koningskinderen reden door de vochtige
bergen en zochten voor Zwaanhilde wraak. Ook Erp was uitgereden,
geheel alleen, hij was zonder te morren ter wraakneming uitgereden. Hij
ontmoette zijn beide broeders en zeide tot hen:
--"Aan lafaards wijst men den weg tevergeefs."
De broeders hoonden hem en zeiden:
--"Bastaard! Waarin zoudt gij ons kunnen helpen, bruine Neveling?"
Zij trokken de zwaarden uit de scheeden, en zwaaiden ze tot groote
vreugde van de doodsgodin. En zij doodden Erp
|