raadselen,
en nadenkend ging zij met Hagen naar bed. Zij droomde, en tegen den
morgen werd zij wakker en zeide tot Hagen:
--"Wilt gij van huis gaan Hagen? Luister naar mijn raad en ga ditmaal
niet. Uit de runen van uw zuster heb ik gezien, dat zij u niet tot
dien tocht heeft uitgenoodigd, het verwondert mij alleen, dat zij
zoo raadselachtige runen sneed. Want zoo heeft zij ze ingesneden
als stak voor u beiden de dood er onder, wanneer gij met vertrouwen
naar Atli gaat. Een runenteeken liet zij uit, of een ander heeft het
bedorven. Ik geloof dat het u slecht vergaan zal, Hagen. Ik droomde,
dat er een beer binnenkwam, die de stutten van de zaal omstootte en
ons allen wegdroeg in zijn muil."
Hagen echter antwoordde haar:
--"Dat zal storm beteekenen, en de wintersneeuw hebt gij voor een
ijsbeer gehouden."
Zijn vrouw sprak wederom tot Hagen:
"Een arend vloog rond door de zaal en van zijn vleugels droop het
bloed. Mij dunkt, dat is Atli."
Daarop zeide Hagen:
--"Wij slachtten veel vee, en dan druipt er veel bloed. Gij hebt van
arenden gedroomd, maar het zijn ossen."
Toen zwegen beiden. Maar ook de vrouw van Goenther was ontwaakt,
en zij zeide tot hem:
--"Ik zag u aan een galg hangen om verslonden te worden door slangen
en gij waart nog in leven,--het wereldeinde was nabij,--wat moet
dat beduiden? Dwars door uw pantser stak bloedig staal in uw borst,
en rondom u huilden de wolven."
Goenther antwoordde haar:
--"De klank van speren werd wolvengehuil."
Zijn vrouw echter zeide:
--"Een stroom stortte zich in de zaal, en overstroomde de zetels,
en u beiden wierp hij van de voeten en het water spaarde niets. Dat
moet iets beteekenen. En in volle wapenrusting reden doodsvrouwen
naar den koningsburcht, en zij riepen om u, en uw beschermgeesten
waren verdwenen."
Goenther stond op en sprak:
--"Gij komt te laat,--ik besloot te gaan, en ik ga. De oude grauwe
wolven zullen de schatten der Nevelingen bewaren als Goenther verloren
gaat,--beren zullen met scherpe tanden de mannen verscheuren, als
Goenther niet wederkeert."
Toen reden Goenther en Hagen met weinige mannen heen, maar vele dappere
helden geleidden hen tot buiten de poort van den Nevelingenburcht. Daar
zeide een zoon van Hagen, die niet verder medeging:
--"Veel geluk op uw reis. Maar weest op uw hoede waarheen uw hart
u lokt."
Vol moed lieten zij toen hun brieschende paarden door het onbekende
donkere woud draven. Heel Hunnenland daverde,
|