et vochtige wangen
ondervroeg zij het paard, doch Grani boog het hoofd: het wist wel,
dat Siegfried niet meer in leven was.
Daar stormden uit het bosch de paarden der moordenaren, tot bloedens
toe gestoken door de scherpe sporen en druipend van zweet, en kwamen
bij Goedroen.
Eerst stond zij in bangen twijfel voor zij den koning vroeg, waarom
haar held niet medegekomen was. Toen sprak zij:
--"Waar is Siegfried gebleven, dat al mijn vrienden vooruit gereden
zijn?" De koning nu boog het hoofd en zweeg. Hagen echter zeide
tot haar:
--"Aan de overzijde van den stroom ligt iemand, die Gottorm doodde en
als maal aan de wolven gaf. Daar in het Zuiden kunt gij Siegfried
vinden, gij kunt er het vroolijke geschreeuw hooren van raven
en arenden en wolven rondom het lijk van uw geliefde. Wij hebben
Siegfried met het zwaard gedood, en zijn grauwe hengst zal altijd
het hoofd laten hangen om den dooden vorst."
Goedroen gaf een luiden gil en sloeg de handen in elkaar, dat de bekers
langs de wanden beefden en de ganzen in den hof antwoord gaven. En
toen Brunhilde dezen jammergil hoorde, lachtte zij van ganscher harte.
Goedroen sprak tot Hagen:
--"Hagen, hoe kunt gij mij zoo het onheil melden, dat aan al mijn
vreugde een einde maakt? O, rukten de raven u het hart uit het lijf,
scheurden zij het verder van u weg, dan de wereld groot is."
Hagen sprak tot haar:
--"Goedroen, het zou u nog grooter onheil berokkenen, als de raven
mij het hart uit het lijf rukten."
Toen zeide Goedroen:
--"Zoo verheven was Siegfried boven Gibichs zonen, als een boom boven
het gras, als een volwassen hert onder kleinwild, als gloeiend goud
tusschen het grauwe zilver. Broeders misgunden mij zulk een vriend,
die alle anderen overtrof. Zij konden niet slapen, niet strijden van
nijd, voor Siegfried gedood was."
Toen kwamen er mannen, die droegen Siegfrieds lijk. Zij droegen het
op goudomrande schilden en brachten het in Goedroens zaal.
Des avonds zaten de koningszonen bij elkander, en dronken veel en
voerden vroolijke gesprekken. En Brunhilde was bij hen.
In haar zaal echter zat Goedroen bij Siegfrieds lijk. Zij weende niet
en sloeg niet de handen in elkaar en weeklaagde niet zooals andere
vrouwen. Zij waakte bij Siegfried en was vol van smart. Wanneer
er wolven op haar aangevlogen waren en vlammen om haar heengeslagen
waren,--wolven en vlammen zouden haar liever zijn geweest. Zij zat bij
Siegfrieds lijk en wilde wel sterven, en zij wa
|