eide het oudste van de kinderen
tot het andere:
--"Kom, laten wij gauw naar het goud gaan kijken." Nieuwsgierig
gingen zij naar Welands werkplaats, slopen voorzichtig naar binnen,
openden de kist, waarin de kostbaarheden waren, en keken er in.
Toen, met een hevigen slag, sloeg hun Weland het hoofd af en verborg
hun voeten onder den haard. Maar hun schedels zette hij in zilver en
zond ze aan Nijdhod, maakte van hun oogen edelsteenen, voor de sluwe
moeder een schitterend geschenk, en smeedde uit de tanden van haar
twee broeders een blinkend sieraad voor Bodwilds borst.
Korten tijd daarna gebeurde het, dat de gouden ring, waarmede Bodwild
pronkte, brak. Zij nam de beide stukken, ging er mede naar Weland,
en zeide:
--"Weland, wilt gij mijn ring weer maken? Aan u alleen durf ik zeggen,
dat hij gebroken is."
Weland antwoordde haar:
--"Ik zal uw gouden ring zoo maken, dat hij uw vader nog sierlijker
schijnt, en dat uw moeder hem veel mooier zal vinden. Gij zelf zult
zeggen: hij is weer even goed."
Overweldigd door het vele bier, dat Weland haar deed drinken, viel
Bodwild weldra, dicht tegen hem aan, in slaap.
Toen juichte Weland:
--"Nu heb ik alle wandaden gewroken, behalve een. Maar ik zal mij
nog wel hoog verheffen boven de schurken, die mijn pezen doorsneden."
Heftig begon hij te hameren en smeedde zich vleugels. En toen Bodwild
wakker werd, ging zij weenende heen van haar verleider, bevend voor
haars vaders wraak, en bang, dat Weland zou ontvluchten.
Koning Nijdhod had langen tijd tevergeefs op zijn zonen gewacht. Hij
lag op een bank in de groote zaal van zijn paleis, en peinsde. De
koningin stond buiten, en zoodra zij hem zag, ging zij tot hem,
zette zich naast hem neder en zeide:
--"Nijdhod, vorst der Njaren, zijt gij wakker?"
De koning antwoordde haar:
--"Altijd ben ik wakker, geen slaap sluit mijn vreugdelooze oogen. Mij
kwellen zorgen na der kinderen dood. Het hamert in mijn hoofd, sinds
gij mij zoo heilloos hebt geraden. Ik wil met Weland spreken."
Nijdhod stond op en ging naar Zeestad. Daar sprak hij tot Weland:
--"Antwoord mij, Weland,--wat is er gebeurd met mijn zonen, die zoo
gezond mij verlieten?"
Toen zeide Weland:
--"Alles zal ik u zeggen, als gij mij zweren wilt met heilige eeden:
bij de spits van uw speer, bij den rand van uw schild, bij de kiel
van uw schepen, bij den rug van uw krijgsros, dat gij mijn vrouw
niet zult vermoorden, dat gij mijn lief geen leed zult doe
|