tond de stand der boeren.
Toen Oerman heengegaan was, en zijn weg had vervolgd, kwam hij aan
een groote zaal. De deur stond naast den ingang, die gekeerd was naar
de zon. Oerman ging naar binnen.
Daar zaten een man en eene vrouw, die zich met spelen
vermaakten. Vader, die de heer was van het huis, hield een boog in de
hand, en spande de pees met een puntigen pijl. Moeder, de huisvrouw,
streek de plooien van haar kleeding glad. Zij droeg een sluier op het
hoofd, en kunstige sieraden om den hals, en zij had een blauw gewaad
aan met langen sleep. Voorhoofd, borst en armen waren blanker dan de
blinkende sneeuw.
Oerman sprak met hen, gaf hun in vele dingen goeden raad, en spoedig
werd het midden van de bank voor hem vrij gemaakt, waar beiden zich
naast hem nederzetten. Toen dekte Moeder de tafel met een gebloemd
linnen laken, en zette het beste gebak voor hen neer. Zilveren schalen
met spek en gebraden vogels droeg zij binnen, en kostelijken wijn in
waardevolle kannen.
Zoo ging, pratend en drinkend, de dag ten einde, en Oerman gaf hun
menigen raad, totdat hij opstond om te gaan slapen.
Drie nachten bleven zij daar bij elkander. Toen ging Oerman weer heen,
en vervolgde zijn reis.
Na negen maanden kreeg Moeder een stevigen zoon. Men wiesch hem met
water, wikkelde hem in zijden doeken en noemde hem Heer. Hij kreeg
blonde haren en bloeiende wangen, en als slangenoogen blonk zijn
blik. De knaap werd flink en sterk, leerde pijlen snijden, bogen
buigen, het schild hanteeren, speren slingeren, paarden temmen,
en oefende zich in zwaarden zwaaien en in zwemmen.
Eens, dat Oerman wederkeerde uit het woud, gaf deze hem zijn naam,
en noemde hem zoon. Hij raadde hem aan er opuit te rijden om aan
zijn oude bezit nieuwe winsten te verbinden. Heer reed heen langs
ongebaande paden en over besneeuwde bergen, totdat hij voor een
burcht kwam. Hoog op zijn paard gezeten slingerde hij zijn speer,
zwaaide zijn zwaard en zijn schitterende schild. Er ontstond een
hevige strijd: de bosschen werden rood van bloed, de vijanden vielen,
en heel het land werd overwonnen.
Hij alleen was heerscher over achttien burchten, en schonk overvloedige
schatten weg: kunstig gesmeede sieraden, edele paarden, geslingerde
ringen van goud.
Toen zond hij edelen uit, ver over de zee, naar den burcht, dien
Herse zich bouwde, en hij beval hun, dat zij Erna, het slanke, mooie
adelsmeisje, halen zouden. En Erna kwam, in linnen bruidsgewaad
gekleed.
Heer
|