k niet te
lang in hetzelfde huis, want de beste vrienden worden vervelend,
wanneer zij te lang op den bank van een ander vertoeven.
Wees vooral voorzichtig, wanneer gij aan den maaltijd gaat. Drink van
de mede, maar houd de maat, dan kunt ge zwijgen en spreken waar het
noodig is. Niemand zal u verwijten, dat gij vroeg naar bed gaat. Mede
is voor de menschen niet zoo goed als men meent, en dronkenschap
is de slechtste gezel, omdat iedere slok een stuk van het verstand
steelt. En wie zonder nadenken aan zijn lusten maar toegeeft, eet
zich ziek: menigeen, die zich in matig gezelschap zoo dom gedroeg,
werd later door zijn maag uitgelachen. De kudde kent den tijd om naar
huis terug te keeren, en houdt dan met grazen op,--maar een domme
mensch let niet op de maat van zijn maag.
Wanneer men aan een maaltijd fluistert, moet gij zwijgen, zet echter uw
oogen en uw ooren wijd open, opdat gij uw voordeel kunt vinden. Laat
u nooit verleiden met den eerste den beste te spreken en vertel aan
een schelm nooit van uw eigen verdriet, want in een slecht gezelschap
vergeldt men goed niet met goed en worden de braven ontwapend door
de schimpscheuten der slechten.
Zorg er voor van alles te weten, omdat bij wijzen een domme bespot
wordt. Dwaas is hij, die nooit iets zegt, of niet weet wanneer hij
moet zwijgen. Wanneer het gesprek op runen komt of op kennis van
goddelijke dingen, spreekt een dwaas het verstandigste, wanneer hij
zwijgt. Een dwaas doet het beste in gezelschap van andere mannen
zijn mond te houden: dan bemerkt niemand, dat hij weinig weet,
en houdt hij zijn armoede verborgen. Een man moet echter ook niet
meer dan matig wijs zijn. Wie zijn noodlot niet kent blijft bevrijd
van veel kommer, en te groote wijsheid kost iemand de vroolijkheid
van zijn hart. Wanneer men slechts goed weet hetgeen dat men weet,
leidt men het gemakkelijkste leven.
Wie verstandig wil zijn moet steeds weten wat hij zal zeggen of
vragen. Doch hij vertrouwe slechts den een, en den ander niet, want
wat drie weten weet heel de wereld. Houd daarom voorzichtig de wacht
aan de deur van uw vertrouwen: hoe menigeen heeft het niet moeten
boeten, dat een ander zijn geheime gedachten kende! Hoofd en tong
behooren bij elkander en toch heeft menige tong een hoofd afgehouwen;
dikwijls is onder een kleed van vrede een gewapende hand verborgen.
Hij is een dwaas, die denkt een vriend te vinden in een ieder die hem
toelacht, en hij ziet niet in hoezeer men hem bespo
|