ard bezit, als hij maar schoon
en verzadigd naar de rechtplaats kan rijden. Een rijke, die tusschen
de menigte toch geen verdediger kan vinden, is als een arend, die
angstig op een prooi aast.
Vuur is het beste onder de menschen, de aanblik van de zon en een
goede gezondheid, wanneer men die zonder schande kan hebben. Nooit
is een man geheel ongelukkig, zelfs niet dan als hij ziek is: de een
verheugt zich over zijn zonen, een ander over verwanten, een derde
over zijn vele vee, en een vierde is tevreden over zijn daden. Een
lamme rijdt nog op een paard, wie zijn handen verloor kan de kudde
leiden, een doove kan nog vechten, en een blinde is beter dan een
verbrande. Want dooden dienen tot niets. Het is beter te leven dan
dood te zijn,--een levende krijgt nog wel ooit een koe,--bij den rijke
zag ik vroolijk vuur opvlammen, maar hij lag zelf voor de deur dood.
Een zoon te hebben is goed, ook al werd hij geboren na den dood van
zijn vader: zelden staan er gedenksteenen langs den weg, die een zoon
er niet voor zijn vader zette.
Het vee sterft en alle verwanten sterven, en eens sterft men ook
zelf,--maar nooit sterft de roem van hem, die zich een goeden naam
verwierf.
Het vee sterft en alle verwanten sterven, en eens sterft men ook
zelf,--een ding weet ik, dat sterft nooit: het oordeel over den doode."
Hoe de Standen ontstonden
Helderwit, een van de Asen, ging een verre reis ondernemen. Hij had
echter een anderen naam aangenomen, en noemde zich Oerman.
Nadat Oerman al zeer ver was gevaren, kwam hij aan het strand van de
zee en vond daar een huis. De deur lag naast den ingang, en Oerman
ging naar binnen.
Daar zaten, over het vuur gebogen, twee menschen, een man en eene
vrouw, die Oud en Oude heetten en zeer armoedig waren gekleed. Oerman
sprak met hen, gaf hun in vele dingen goeden raad, en spoedig werd
het midden van de bank voor hem vrijgemaakt, waar beiden zich naast
hem nederzetten. Oude haalde een stuk droog brood, dat hard en grof
was en met zemelen gebakken, droeg ook een houten nap met slecht bier
naar binnen en een stuk gekookt kalfsvleesch, het beste wat zij had.
Toen zij gegeten en gedronken hadden, en Oerman hun nog veel goeden
raad gegeven had, stond hij op om te gaan slapen. Hij legde zich
midden in het groote bed, en naast hem legden zich Oud en Oude neer.
Drie nachten bleven zij daar bij elkander. Toen ging Oerman weer heen,
en vervolgde zijn reis.
Na negen maanden echter kreeg Oude ee
|