geluk van de familie Bernick. Maar nu is u dus op de hoogte, mevrouw
Lynge. De hemel weet dat ik er alleen over gesproken heb omdat u nu op
uw woorden zou kunnen passen.
MEVR. LYNGE. Wees gerust daarop, lieve mevrouw. Maar die arme Dina Dorf!
Ik heb heusch medelijden met haar.
MEVR. RUMMEL. Och, voor haar was het eigenlijk een groot geluk. Verbeeld
u eens dat zij bij haar ouders gebleven was! Wij hebben ons natuurlijk
allemaal veel met haar bemoeid en haar vermaand, zoo goed wij konden.
Later zette juffrouw Bernick het door dat zij hier in huis kwam.
MEVR. HOLT. Maar een moeilijk kind is zij altijd geweest. Denk ook maar
eens aan ... al die slechte voorbeelden! Och, zoo'n kind is ook van zelf
heel anders dan een van de onzen; wij moeten wat toegevend voor haar
zijn, mevrouw.
MEVR. RUMMEL. Sst ... daar komt ze. (_hardop_). Ja, die Dina, dat is een
echt flinke meid. Zoo? ben jij daar Dina? Wij scheiden net uit met
werken.
MEVR. HOLT. O wat geurt je koffie heerlijk, lieve Dina! Ja, zoo'n kopje
koffie 's middags....
MEVR. BERNICK (_buiten op het terras_). Als u lust heeft om buiten te
komen dames! (_Martha en Dina hebben intusschen het dienstmeisje
geholpen het koffie-servies klaar te zetten. Al de dames gaan buiten
zitten; zij praten overdreven vriendelijk tegen Dina. Even later gaat
zij naar binnen en zoekt haar handwerk weer op_).
MEVR. BERNICK. Dina, wil jij ook niet...?
DINA. Neen, dank u ... liever niet. (_Zij gaat zitten met haar naaiwerk.
Mevr. Bernick en Roerlund wisselen een paar woorden; een oogenblik daarna
komt hij ook in de kamer_).
ROeRLUND (_verlegt iets op de tafel en zegt zachtjes_). Dina!
DINA. Ja....
ROeRLUND. Waarom wil je niet buiten zitten?
DINA. Omdat, toen ik met de koffie binnenkwam, ik kon merken aan die
vreemde mevrouw, dat er over mij gesproken was.
ROeRLUND. En heb je dan ook niet gemerkt hoe vriendelijk zij zoo even
tegen je was?
DINA. Maar dat kan ik juist niet uitstaan!
ROeRLUND. Je bent erg weerspannig van aard, Dina.
DINA. Ja.
ROeRLUND. Maar waarom ben je zoo?
DINA. Ik ben nu eenmaal niet anders.
ROeRLUND. Zou je er niet naar kunnen streven anders te worden?
DINA. Neen.
ROeRLUND. Waarom niet?
DINA (_ziet hem aan_). Ik hoor immers tot de moreel-verdorvenen.
ROeRLUND. Foei, Dina!
DINA. Mijn moeder hoorde ook tot de moreel-verdorvenen.
ROeRLUND. Wie heeft met je over zulke dingen gesproken?
DINA. Niemand; ze zeggen nooit iets. Waaro
|