f vernietigend op het karakter inwerkt, en
dat men daarom wat men in zijn binnenkamer heeft gedaan, eenmaal zal
moeten verkondigen van de daken. Ik hield op meester over mijzelf te
zijn. Ik stond niet langer aan het roer mijner ziel, en wist het niet.
Ik liet mij door genot beheerschen. Ik eindigde in afgrijselijke
schande. Nu blijft er slechts een ding voor mij over, volstrekte
deemoed.
Bijna twee jaar heb ik nu in de gevangenis gezeten. De natuurlijke
mensch in mij verviel tot woeste wanhoop, tot een verslagenheid van
leed, die deerniswaardig was ook maar om aan te zien, tot
schrikkelijke en onmachtige woede, tot bitterheid en haat, tot
benauwdheid die luid weende, tot ellende die geen stem kon vinden, tot
smart die stom bleef. Iedere mogelijke stemming van lijden heb ik
doorgemaakt. Beter dan Wordsworth zelf weet ik wat Wordsworth bedoelde
toen hij zeide:
"Leed is bestendig, lichteloos en donker, En draagt de
trekken der oneindigheid."
Maar terwijl er oogenblikken waren dat ik vreugde vond in het
denkbeeld dat mijn lijden eindeloos wezen zou, kon ik toch niet dragen
dat het zonder bedoeling was. Nu vind ik ergens verweg in mijn natuur
een verborgen ding dat mij zegt dat niets in de geheele wereld zonder
bedoeling is, en lijden allerminst. Dat ding diep in mij begraven als
een schat in een akker, is Deemoed.
Het is het laatste wat in mij overgebleven is, en het beste: de
uiterste ontdekking waartoe ik geraakt ben, het uitgangspunt voor eene
vernieuwde ontwikkeling. Het is tot mij gekomen rechtstreeks uit
mijzelf, daarom weet ik dat het op het juiste oogenblik gekomen is.
Het kon niet eerder gekomen zijn, en ook niet later. Indien iemand er
mij over gesproken had, zou ik het verworpen hebben. Als het tot mij
gebracht was, zou ik het geweigerd hebben. Nu ik het zelf gevonden
heb, wensch ik het te behouden. Ik moet wel. Het is het eenige wat in
zich de grondstoffen heeft ten leven, tot een nieuw leven, een "Vita
Nuova" voor mij. Van alle dingen is het het wonderbaarste: men kan het
niet weggeven, en een ander zou het ons niet kunnen geven. Men kan het
niet verwerven dan door alles op te geven wat men bezit. Slechts
wanneer men alles verloren heeft, weet men dat men het bezit.
Nu ik tot de zekerheid ben gekomen dat het in mij is, zie ik volkomen
helder wat ik behoor te doen, of beter, moet doen. En wanneer ik zulk
een uitdrukking gebruik, behoef ik niet te zeggen dat ik niet zinspeel
op eenige wet of gebod
|