f, onwankelbaar vereend;
brengt deez' belofte ooit een in schande
van die hier staan? Zoo God helpt, neen 't!
JAARGETIJDE
o Gij die wij beminden eens,
wij groeten u, vol droef geweens,
en staan rondom uw graf te gaar,
op 't ende van uw stervensjaar.
Waar zijt gij? Sterke en kloeke, en al,
waar zijt gij, ach, te groot getal
van vrienden, gij, die dacht misschien:
'k Zal menig uwer sterven zien!
Aleer gij iemand sterven zaagt,
was 't gij die eerst gestorven laagt:
en droevig staan we, uit vriendenplicht,
bij 't graf, waar ge in begraven licht.
Zoo vaart de dood, o! doof en blind,
ze'n spaart geen ouder, spaart geen kind;
smijt al in 't graf, maar d'hope niet,
die me in dit kruis hier staande ziet.
o Zalig teeken op het graf,
o nooit ontvallen wandelstaf,
staat bij, staat bij, in dezen nood,
en zijt remedie na de dood!
o Kruis, daar Christi bloed aan was,
de mensch is licht en broos als glas:
hij valt, hij breekt; gij staat en houdt
omhoog, die op uw stam betrouwt.
Daar liggen ze aan uw voet, o Kruis,
onz' liefste neer, in stof en gruis:
herleve 't stof en worde 't wat
Gods hand het eens geschapen had.
Herworde 't jong en stervensvrij,
herworde 't in Gods vreugden blij,
herworde 't in God zelf geleerd,
herworde al 't duistre in licht gekeerd!
o Dierbaar is het vriendengraf,
ik schee daar met getraan van af,
ik laat mijn hert daar aan en bij,
en,... vrienden, dat u vrede zij!
HET KRUIS
Het kruis ontliet den mensch
uit 's vijands helsche banden;
met 't kruise wijgen hem,
in 't doopsel, 's priesters handen;
gebiecht, gevormd, berecht,
getrouwd, gezalfd in 't kruis,
nog wijst hem 't kruis den weg
naar hier, zijn laatsten thuis.
o Kruise, dat daar staat,
och, of zij 't allen wisten,
gij zijt het teeken en
de hoop van elken christen:
zoo Christus leefde en stierf,
in kruisen en verdriet,
zoo zult gij, of ge en volgt
in zijn triomph hem niet!
UIT HET ITALIAANSCH
Ik hoor ze zingen in de roozenhagen,
de nachtegaalkes, hunnen liefdezang;
en de eekentronken, oud en bruin, doordragen
de gulden najaarszonnestralen lang.
't Gaan duizend stemmen achter 't land en roeren,
't gelooverte en het gers en 't beekske roert;
in 't diepend blauw zie 'k de Apenninen loeren,
den
|