j!
Ge aanveerdt den geest die rouw
en leed heeft in zijn schuld,
en 't nederig boetend hert
Gij nooit versmaen en zult!
Dan, luistert, o mijn God,
vol goedheid, naar mijn stem,
en zet mij zetelvast
in 't hoog Jeruzalem!
LVI
F.J.P.
1881
Moe en tendenuit versleten
zat en zuchtte ik, jaren lang,
om weer los, en van de keten
vrij, te gaan den vrijen gang.
Los en vrij dat wierd ik heden,
En al 't gene ik meest ontzag,
't gaf mij, oud en stram van leden,
weer den jong- en vrijen dag.
Al die sterven zult, onthoudt het:
't leven is een blijde baan
maar voor hem, die altijd houdt het
sterven in zijn oogwit staan.
Leeft en leert dus allen sterven,
gij die groot zijt en die kleen;
gij die 't waar geluk wilt erven,
'k wete 't, daar en is maar een!
Dat zult gij ook zelve eerst weten
en genieten, zoo 'k betrouw,
als gij vrij zult van de keten
zijn daar ik ben, vriend en vrouw!
LVII
M.L.V.D.B.
1881
Voor velen is de weg naar Lourdes hooge steden
een hoopverwekkend gaan, vol lof- en dankgebeden,
en 't wederkeeren wordt door velen, in hun land,
als of 't een bruiloft waar', gevierd ten allen kant.
Eilaas, zoo ging ik ook, vol hopende gepeinzen,
om troost in mijn verdriet, van hier naar Lourdes reizen,
en 'k wenschte al 't gene God, met Onze Lieve Vrouw,
had best voor mijne ziel beschikt, dat 't wezen zou.
Triomph, het is geschied! Geloofd zij God! Genezen
en mocht ik van de kwaal des lichaams wel niet wezen,
maar hooger giften gaf mij, op Maria's woord,
die God, die altijd elk na zijn beliefte aanhoort:
'k Genas van al 't verdriet, van al de droeve plagen,
die velen nog na mij, die mensch zijn, zullen dragen;
'k genas, om nimmer meer te kranken, en om, blij,
voor eeuwig God te zien, van zucht en tranen vrij!
LVIII
H.N.
1881
Eilaas, eilaas,
ze zijn zoo dwaas
die, van hun jongste dagen
voor de eeuwigheid,
die elk verbeidt,
in tijds geen zorge en dragen!
Ik stierf, al was
ik wel te pas
en op geen dood aan 't peizen,
en, onverwacht,
het minst gedacht
en hadde om weg te reizen!
Niet el en kan
't gevolg daarvan
voor mijne ziel nu baten,
't en zij dat ik
geen oogenblik
en hebbe ooit God verlaten.
God weet dat, Hij
di
|