heur scheen te zeggen: "Volgt mij na
die korten tijd u vorenga:
komt, rust met mij in vreden!"
o Jaar van lijden, dag en nacht,
in pijne en smerten doorgebracht,
in zuchten en in wachten;
hoe brandet gij heur deugden schier
tot louter goud, in 't smertenvier,
eer zij mocht ruste smaken!
"o Heere," sprak ze, "Uw herte kent
alleene al mijne ellenden: zendt
mij kracht, en leert mij vragen
niet anders als, nog dezen dag,
zoo 't uwen wil believen mag,
met U mijn kruis te dragen!"
"Nog dezen dag!" En moegekweld,
in 's werelds dorre doorenveld,
gekweld, doch niet geschonden;
heeft ze eindlijk, langs de blijde baan,
heur zuster in 't gemoet gegaan,
voor eeuwig rust gevonden!
CX
E.J.V.E.
1887
Hij placht den scherpen tand van 't staal
te temperen en te wetten,
en door zijn kunst tot maalbaarheid
den meulensteen te zetten.
Hij won daaraan zijn daaglijksch brood;
en 't brood daar wij af leven,
het wierd ons door de neerstigheid,
van zijnen arm gegeven.
Eilaas, een scherper staal heeft hem
een scherper steen, gemalen:
de felle dood, die schielijk wist
den fellen man te stralen.
Hij viel! Niet onbereid en was
die steen en staal bereidde,
en daaglijks, over 't vier gestaan,
Gods oordeelvier ontbeidde.
Gezuiverd op der aarden, lang
genoeg heeft hij geleden.
opdat hem God een betere als
een aardsche kroon zou smeden;
opdat hem Gods bermhertigheid
in liefde zou onthalen,
en vrij doen zijn voor altijd van
's viers onbermhertig stralen!
CXI
L.V.R.
1887
Aan u voorwaar had menig man
zijn laatste kleed te danken,
het bruiloftskleed der dooden, van
eilaas vier arme planken!
Dat wist ge, en uw' voorzichtigheid
sprak, wakend lang voordezen:
"o Hout, misschien, door mij bereid,
zult gij mijn grafhout wezen!"
Gelukkig die, met 't scherpe in d'hand,
geslaafd hebt zooveel jaren
aan 't vaartuig, dat in 't Vaderland
u vrij zou helpen varen!
Gelukkig dien de vriend van al
die waakt en bidt, zal geven,
na 't werkend, in dit tranendal,
daar, 't eeuwig rustend leven!
CXII
H. J. B. J.
1887
Kerstnacht, of 't koud en donker was,
hebbe ik, in 't huis des Heeren,
als autaarkind, drie Messen lang
gediend, zoo menig keeren!
Kerstnacht is mijn geboortenacht,
na dert
|