goed!
Verleent aan die ik laat
in droefheid en in tranen,
mijn Kind'ren, mijnen Man,
te leven naar uw' wet.
En, als 't te sterven komt,
wilt hun de wegen banen
ten Hemel en tot mij...
Dit is mijn sterfgebed.
CXLIV
E.P.E.W.
1890
Ge'n weet niet, gij die leeft,
noch gij en kunt niet weten,
aleer gij sterven zult,
hoe waarlijk ongemeten
de goedheid is van God
en zijne bermhertigheid.
Geen einde en is eraan,
noch geen bekende palen:
die schuld kent helpt Hij zelf
zijn schulden doodbetalen,
en houdt den schuldenaar
den hemel toebereid.
o Bidt voor mij, gij al,
die, langs des werelds paden,
hebt moeite, en nauwlijks weet
uw rechten weg te raden;
maar, met betrouwen bidt
tot Hem die 't al vergeeft.
Hem, wiens bermhertigheid,
zoo menigmaal gebleken,
eilaas vergeten wordt
of dikwijls weggesteken,
terwijl men jong is nog
en zonder zorge leeft!
CXLV
E.J.L.H.V.D.M.
1890
Hoe zijt gij ons ontvlucht,
gij kleene troostverschaffer;
de blijdschap van ons huis,
het licht van onze baan?
Hoe zijt gij ons geroofd;
wie, onbermhertig, gaf er
uw ijdel wiegsken ons
te vinden ledig staan?
o God, gij zijt te goed
opdat men 't U zou wijten;
o Vader, duizendmaal
gezegend zij uw naam;
maar, zendt ons sterkte toe,
en, om de plicht te kwijten
der christ'ne droefheid, maakt
ons lijdend hert bekwaam!
CXLVI
F.V.
1890
De dood is onmeedoogend,
en God alleene laat
den mensch, het Kruis hem toogend,
nog hope en goeden raad.
Dat stierf dat zal herleven,
zoo zegt hij, en daar is,
voor al dat wierd misdreven,
bij mij vergiffenis.
Ik steek de hand, als Vader,
u, kranke kinderen, toe;
aanveerdt ze, en komt mij nader,
die de eerste stappen doe!
Gelukkig zijn zij allen,
die, hemelwaards genood,
in 's Vaders handen vallen,
en leven, spijts de dood!
CXLVII
Hoogeerw. Heer D.P.A. DE HAERNE
Blijve in 't Vlaamsch uw' naam niet ongemeld,
die, uw' taal niet looch'nend, ed'le held,
God en Kerke en Burger trouw gediend,
groot en kleen bleeft vaste en goede vriend!
Die, ja, stomme en doove spreken liet,
zwijg' dit steen uw weldoen immer niet,
maer, De Haerne, ontluike't, te uwer eer:
geldloos stierf hij, schatrijk bij den Heer!
|