zangen
behoorde als bij al 't weegedreun
der duistere levensgangen.
De vriend is weg, te lijve, ja;
maar ongenaakbaar, boven
dit lijdensperk, den wolkendoek
voor altijd weggeschoven
van 't eeuwig schoone, aanbidt hij nu,
en zingt, in 't driemaal heilig,
zijn erflijk deel, voor al dat hij
hier uitstond, ginder veilig.
CLVII
L.P.
1891
Zij was den Heere, in 't dagelijksch werk
en in zijn huis, verbonden;
daar heeft ze God beproefd en, als
het goud, hem weerd gevonden.
o Kinders, volgt uw' moeder na,
zoo zij was, tracht te wezen
godvruchtig, neerstig, eerbaar, kloek
in 't hopen; en, na dezen,
zoo zult gij haar aanschouwen in
Gods huis, niet meer in 't lijden,
maar eeuwiglijk, met al die haar
beminden, in 't verblijden.
CLVIII
B.S.
1891
Te midwege op de levensbaan
zoo vroeg reeds mogen binnengaan
in 't eeuwig, 't ander leven;
wie 'n zou niet, om zoo schoon een kans,
een honderdjarig leven gansch
en geheel ten besten geven!
CLIX
N.
1891
Een jong man kan,
een oud man zal,
als alles moet begeven,
dat rechte staat,
dat vaste staat,
dat leeft of schijnt te leven.
CLX
V.H.
1892
Vaartwel, Vincent! In 't ander leven
zal God u loon naar werken geven,
terwijl wij hier nog lange jaren
't geheugen van uw' deugd bewaren.
Zoo gij waart zijnder weinig, heden;
zoo vol van eere en dienstbaarheden;
getrouwe uw' meesters, en uw leven
bereid voor hen in pand te geven!
Zoo diendet gij, en, vriend van allen,
zoo zijt gij ons en elk ontvallen!
Vaarwel, nog eens! En, moge 't wezen
dat wij u zien verblijd nadezen,
waar God eens zal aan groot- en kleenen
hem zelve als hoogsten loon verleenen.
CLXI
C. PH. S.
1892
Ach, vier onnoozele schaapkens, 'k laat
u moederloos in 't leven;
wie zalder nu, zoo moeder deed,
u hulpe en bijstand geven?
g'Hebt vader nog, die mij bemint,
die u bemint te gader;
weest Gij, o God, weest hem en hun
een toevlucht en een vader!
o Kinderkens, o vader lief,
vaartwel nu; eens na dezen
zal 't eeuwig, eeuwig blijdschap zijn,
zal 't altijd samen wezen!
CLXII
O.V.M.
1892
Geliefden, die ik achterlate
in eere en deugd getogen,
zoo veel 't een' Moeder machtig was
met God en al heur pog
|