t duister graf? o Neen,
ver boven 't duister graf:
gij zijt, waar God alreede
u rust en vrede gaf.
CXXXVI
A.J.M.D.
1889
Hij stierde vrij en blij, zijn vaartuig op de baren;
nam water, wind en streek, nam 's hemels licht te baat,
en zou, voorspoediglijk door 's werelds nood gevaren,
bereiken 't lustig land waar gij te bloeien staat,
o Wetenschap, o Kunst! Maar neen, de winden sprongen
geweldig op hem neer, en slingerden 't gebouw
dat al zijn' hope droeg tot dat het, moegedwongen,
begaf en nederzakte in 's afgronds diepste grauw!
Is niets gebleven, is hij hopeloos verloren?
Kan niets u troosten, die, zijn schipbreuk ziende, staat
en weent nu op de kust? Of zal hij, eens herboren,
genieten eeuwiglijk des levens dageraad?
Gewis, de Schepper zal zijn schepsel zijn indachtig;
de Heiland zal zijn Bloed indachtig zijn, en dan
zal die vernederd was, verwekt door God almachtig,
eens leven waar geen dood hem ooit meer naken kan.
CXXXVII
TH. TH.
1889
Ik heb den Heer gediend,
ootmoedig weggeborgen,
o kloosterzusters, door
uw moederlijk bezorgen;
in 't huis des Heeren, in
Maria's waakzaamheid,
ben ik, met raad en daad,
tot sterven voorbereid!
Vaartwel dan, goed en trouw
gebleven brave zielen,
die mij als eigen kind,
om Gods wille onderhielen:
die alles loont, hij zal 't
u loonen, onverbeid,
't zij nu, 't zij naderhand,
-- vaartwel! -- in de eeuwigheid!
CXXXVIII
Eerw. H. EMILE DE MONIE
vereerd met het kruis _Pro Ecclesia et Pontifice_.
1890
Wij bouwden op uw leven een getemmer
van eere en deugd, voor God en 't vaderland;
maar schielijk grijpt de felle menschentemmer
en keert u, onzen grondsteen, overkant!
Wat nu gedaan? Geklaagd, geweend, gedropen
in diepe droefheid, zonder ende of maat;
de ellendigen gelijk, die niet en hopen
dat ooit een weerzien hun te wachten staat?
Neen! Hooger zult gij nu en beter wezen
een leidend licht ons en een bake in zee,
totdat wij allen zijn voor goed genezen
van Adams schuld en onvermijdbaar wee.
Tot daar zij 't: Hoog den moed en 't hert gedragen!
Geen veege droefheid! Immer moed voortaan,
en, spijts de dood, spijts al heur nederlagen,
op God betrouwd en neerstig voortgedaan!
CXXXIX
J.B.V.L.
1890
Mijn huis- en echtgenoot,
getrouw tot
|