ood hem kwam
zijn liefste panden halen,
als christen mensch tot God
"uw wil geschie" gezeid.
Hij steunde, vast en vrij,
op God al zijn betrouwen,
't zij vroeg, 't zij laat bereid
om ook de dood te aanschouwen,
en 't kruis te aanveerden dat
hem ook was opgeleid.
Dat kruis, met kloeken moed
zoo langen tijd gedregen,
het zij een kroone nu
voor hem, voor ons een zegen,
't zij een vermaan ter deugd
en ter standvastigheid!
CXXXIII
P.J.D.B.
1889
De dood is doof en blend,
't en helpt geen schoone spreken!
Zoo zegt men, maar de Dood
is Gods bevel getrouw:
Hij wist wanneer, waarom
en hoe de band zou breken,
dien Hij gebonden had,
o zwaar beproefde Vrouw!
Hij weet al 't geen Hij wilt,
of doet of laat geschieden,
te schikken dat er goed
en weldaad uit verschijn':
geeft Hem uw herte dan
en doet niet zoo de lieden
die, klagend van de Dood,
God zelv' betichtend zijn!
Hij die de Vader is
van al dat leeft, hoe zal Hij
verlaten die Hem dient
met eerbied, en betrouwt?
Schept moed, o Moeder, God
is Vader meest van al, Hij;
en beter is 't op Hem
als op een' rots gebouwd!
CXXXIV
H.B.
1889
Het voer voorbij als lichaamloos:
een schaduwe, een geschemel;
een Engel van verduldigheid,
een zielke voor den Hemel.
Het wist dat 't hier geen stede en was
voor hem om lange jaren
te leven, maar een tranendal,
om spoedig door te varen.
En als het, 't elevatieklokske
in d'hand, den Priester diende,
zoo zuchtte 't: "Ons toekome uw rijk!"
godvruchtig opwaarts ziende.
En 't rijk des Heeren kwam in hem
zijn hert vol deugden bouwen,
en 't, vroeg geheiligd, laten vroeg
Gods Heiligheid aanschouwen!
CXXXV
A.G.
1889
De lucht weergalme nu
en klage 't aan de steenen
dat wij ten grave gaan
en onzen vriend beweenen,
die, als een vader, als
een broeder, ons zoo lang
geleidde en leeren deed
de kunst van spel en zang!
De lucht weergalme nu
en klage 't aan de stede
wat hij voor 't weezenhuis
en voor de weezen dede,
spijts ziekte en ongemak,
spijts alle ondankbaarheid,
voor 't ouderlooze kind
tot elken dienst bereid!
De lucht weergalme nu...
Eilaas, nog korte stonden
waar zult gij, vriend Goddaert,
waar zult gij zijn geblonden?
In '
|