XXIX
B.S.
1888
o Blankske bij uw stervensbed
zoo menig versche blom gezet,
verwelkt, gedord en weggedaan,
komt nu in ons geheugen staan!
Geplukten uit het blomgebied,
ze stierven, maar ze 'n leden niet;
en, onbeklaagd hun teer gewas
haast weg en haast vergeten was.
Maar gij, o blank en bleek gewaad
eens maagdenblomkens, gij en gaat
niet smerteloos, niet onbeschreid,
vergeten niet, naar de eeuwigheid!
Wij zagen 't, hoe gij bitter kreescht,
in ons meer als in u bevreesd;
en lijende, omdat gij, kranke maagd,
die u beminden lijden zaagt!
Vaartwel... en blijft in ons gemoed,
o Blankske, teeder blomke zoet,
gebloeid staan, en, bij God den Heer,
o kindtje lief... en sterft niet meer!
CXXX
S.A.L.
1889
Zij was van jongs aan God, als Moeder en als Vrouw,
spijts alles, zediglijk en stediglijk getrouw;
de tijd en mochte nooit, noch met den tijd het keeren
en 't wenden des gebruiks, haar andere zeden leeren;
zij stond tot tenden toe, heur kinderen voorgegaan,
en bleef navolgensweerd, schier onnavolgbaar staan!
God kent die vastigheid in 't goed, en zal ze loonen
met iets dat langer duurt als 's werelds ijdle kroonen:
met onveranderlijk en stervensvrij genot
in Hem, die zelve en loon en loonder is, in God!
Daar, moeder, mochte ik, U indachtig al mijn leven,
mij dankbaar, U en God voor altijd wedergeven,
dien gij bemindet en bewaardet, en voortaan
dien gij alleen liet op den weg des levens gaan!
CXXXI
V.S.
1889
Het werken was heur lot,
heur blijdschap en heur leven;
het werk is zij getrouw
tot aan den dood gebleven;
en, als zij lijdend lag
en stervend neergeveld,
dan heeft zij nog in 't werk
heur hoop en troost gesteld.
Om God heeft zij gewrocht,
met God heeft zij geleden,
op God heeft zij gehoopt,
tot God heeft zij gebeden;
en vast gesteund op Hem,
die loonder is van 't goed,
en heeft zij niet gevreesd
dat leeggang vreezen doet.
Welaan, de rust zij u,
Victoria, gegeven:
ge'n hebt z'hier nooit gekend,
geniet ze in 't ander leven!
CXXXII
J.F.M.
1889
Hij wist wat werken was
en waakzaam gadeslagen
al 't gene, hem vertrouwd,
bij nachten en bij dagen
bekommerde zijn hert,
vol eed'le vromigheid.
Hij wist wat lijden was,
en heeft, herhaalde malen,
wanneer de d
|