n laat
zoolang u 't leven openstaat,
niet af vooruit te schrijden;
vooruit, waar God u wilt en waar
gij moogt, met ons, uw oudrenpaar
eens eeuwiglijk verblijden.
XXXIV
BLANCHE
1877, 8 Junij.
Nog nauwlijks is een maand of twee
den schoonen dag voorbij, of wee
verblindt onze oogenstralen;
wij zoeken weer den blijden stoet,
maar alles treurt en treuren doet
omtrent de kerkportalen.
Ik zie daar een... zijn lijkje blank
ligt roerloos, en een sluier lang
ombundselt zijne leden;
zijn zielken, of 't een Engel waar,
is door den witten wolksamaar
des Hemels ingetreden.
Dit was ons kind! God riep, het kwam,
gelijk een schuldloos offerlam,
blij uit deze aardsche dalen;
ons kind, dat, levend d'eersten keer,
uit onz' twee herten kwam weleer
zijn' levensloop te halen.
Vaartwel, vaartwel dan, _Blanche_, en laat
ons allen in dien droeven staat
niet hulploos verder schrijden,
maar bidt, alwaar gij zijt, voorwaar
nog dikwijls voor uw oudrenpaar,
zoo zal ons hert verblijden!
XXXV
J.D.S.
1877.
Nog nauwlijks t' halvenweeg
mijn oudrendervend leven,
o Heer, wat ben ik blij,
U alles weer te geven
dat gij mij gaaft, geheel
en door geen scha belet!
Benijdt mij, gij vooral,
die, uit uw' kinderjaren,
onschuldig, ach, niet meer,
gescheept zijt en moet varen
de wreede wereld in,
met zoo veel kwaad besmet!
Indachtig blijft toch, ja,
dat elk van u zal sterven;
indachtig, opdat elk
eens ook de kroon moge erven
die "Onze Vader" zelf
mij, weez', heeft opgezet.
XXXVI
O.R.D.C.
1878
Goevrijdag was 't dat ik mijn kind zag henendragen
naar 't kerkhof! En bij 't kruis aldaar begroeven zij't!
Maria, laat mij U mijn bitter lijden klagen,
Maria, Moeder Gods, die ook toch moeder zijt!
Mijn kind!... 't Was God getrouw en U, naast God, genegen,
met bovenaardsche liefde! Eenvoudig, onbedacht,
zoo kende 't God en U en ons! En, met Gods zegen,
geen hooger jonste en had noch hij noch ik verwacht!
Die schat is weg! Die gunst heeft God mij zelf ontnomen!
Waarom? o Moedermaagd, waarom en vrage ik niet:
uw Jesus weet het best, Hij is om haar gekomen,
Hij, die mij, moeder, met U, Moeder, weenen ziet.
XXXVII
C.M.N.
1878
De wereld had, met scherp geweld,
zoo geren hare ziel geveld
en hare deu
|