jong voor,
Hendrik verlangt er naar. Saartje knoopt manchetten voor Blankaart;
deze moet zich van den domme houden!
NEGEN EN ZEVENTIGSTE BRIEF.
DE HEER ABRAHAM BLANKAART AAN DEN HEER JAN EDELING.
_Heer en Vriend!_
In antwoord op uwen, Amst. den ... passato, dient: Ik ben nu maar, die
ik maar ben, een niets beduident oud Vryer, en dat's het al; doch ik
wil je zweren, dat wy niet meer in Geloof dan in humeur verschillen.
Zie daar, ik heb het altoos zo druk en volhandig gehad, dat het
trouwen er is ingetrokken[1], maar selderdemostert, was ik Vader over
een half douzyn jongens en meisjes, wel dan zou ik myn geluk niet
kunnen overzien, als ik daar zo al die kabouters hoorde snappen, en
rabbelen; of Abraham Blankaart ook mee zou doen! En als zy dan zo
verre heen waren, dat zy op 't geen ik zeide aanmerkingen konden
maken, en het hunne voor hunne kleine zaakjes wisten in te brengen;
wel, dan zou ik God harlyk danken, om dat ik zulke snelle[2] kinderen
had; zo als billyk is. Begrepen zy in 't vervolg eens iet beter dan
ik; bestig, zou ik zeggen, en doen het zo.
Daar heb je nu myn Saartje, wil ik spreken. Wel de kleuter weet veel
meer van de Waereld en van de Schrift als ik, en ik ben dertig jaar
ouder. Voor ik naar Vrankryk ging, zei ik: Kind, lees je jou Gebed
's avonds wel stipt uit Mell? "Myn Heer, zei ze, ik bid uit myn eigen
hart; ik weet immers beter, wat ik nu nodig heb, dan Mell voor vyftig
jaar dat raden kon?" Wat denkt gy, dat ik toen zei? je zult, by dit en
dat, jou Gebed uit Mell lezen, om dat ik het doe? Mis mantje! ik zei,
dat's waar meisje, je heb groot gelyk; en anders zou zy denken, dat ik
haar vyand en niet haar welmenentste vriend was. Hoor, Jan Edeling, gy
hebt nu veel meer verstand dan ik, doch daar heb je mis in. 't Is op
myn woord, je hebt mis.
God de Heer geeft ons, zyne kinderen, wel reden van zyne bevelen: "doe
dat, op dat het u welga," staat er dat niet in den Bybel? En zullen wy
nu zo misselyk[3] en zo boos zyn, dat wy onze kinderen, in plaats van
brood, slangen en schorpioenen in den mond proppen? Hadt, by gelykenis,
Luters Vader eens gaan zeggen: "Luter, ik versta niet, dat je Luters
wordt, jy zult Paaps blyven, want wy zyn van 't begin van de waereld af
allemaal Paaps geweest; en zo jy 't in den kop krygt, om van ons oud
geloof aftegaan, zullen wy eens wat anders by de hand vatten." En was
Luters Vader evenwel zo wel de Vader van Luter niet, als Jan Edeling
Vader is van zyne
|