d ik wel heel lief, en zal er ook myn gebruik van maken: "Zo
dra ik meer lichts omtrent dit Luchtverschynzel, 't welk nu aan onzen
Huisselyken horisont opdaagt, hebbe, zal ik u daar meer van zeggen."
Zie daar, zo zoude Juffrouw Hartog spreken.
* * * * *
Nog geen Brief van Rotterdam! Geduld--Maar ik moet evenwel nu zeggen,
dat gy uwe Voogdyschap slorzig laat leggen. En ik, arme ziel! kryg
onderwyl vryers als zand. 't Is of heel Amsterdam weet, dat gy my
mondig verklaart hebt. Hebt gy dan met myne Tante overleit, om my, zo
maar kort en goed, aan den Satan overtegeven? Niet dat die hier ook al
geweest is; was dit zo, Rien du Tout zou my dat wel gezegt hebben; zy
is, zegt zy, "met een Helm geboren, en kan kwaad "zien". Nu, dat
kunnen er wel meer, en ook al daar het niet is; ook Naatje? Foei, dat
gy my zo in den pekel laat zitten! Daar heb je dan voor eerst myn
kostelyke vriend Cobus; ja, die eerst komt die eerst maalt: daar heb
je dan myn allerliefste Willem, uw Broeder; daar heb je dan de Heer
R., die my een Boek brengt; ende ten vierden, daar heb je dan de zeer
ernstige, zeer stemmige, zeer verstandige Heer Edeling. Ik heb wel
geen haast om te trouwen; doch als ik nu maar wist, welk man ik moest
kiezen, als my die haast eens overviel: dat is het maar.
* * * * *
Nog geen _Peccavi_![3] en de dag is om. Lees ten slotte dit volgende.
Letje kwam by my. De arme Lot, zei ze, is bedroeft; en ik geloof ook,
ergens om verlegen.
_Ik_. Dat spyt my, waar is zy? Laten wy zien, wat er scheelt. Wat
scheelt u, Juffrouw Lotje?
_Zy_. Wel dat geloof ik ook; myn Oom Dirk is zo boos op my, om dat ik
hem iets verzogt heb; en, dat nu nog erger is, ik moet myn Kapper
betalen, en ik heb geen gulden aan geld. [_Zy schreidde als een
meisje_.]
_Ik_. Is 't anders niet? kan ik u helpen met twee ducaten, ze zyn wel
zeer tot je dienst; kom, wees maar vrolyk: uw Oom zal 't zo niet
gemeent hebben. [_Ik gaf haar de ducaten: maar zo dankbaar als dat
mensch was_!]
_Zy_. Ik beloof u, uw geld in de volgende week vast te betalen.
_Ik_. Nu ja, dat's wel.
De sloof zat te breijen zonder opkyken, aan een witte garen
kinderkousje: "dat's een veeg teken," zei Letje, tegen my. Arme meid!
't Is waaragtig een groot kind. Ik hoop, dat ik haar toch nog zal
leren spelden[4], en wat schryven, want het eerste is elendig, immers
als zy een opschrift leest, en haar Waschbrief is een Lyst van
|