tgaan, als het maar niet te drok
loopt: nu, gy zyt in goede handen; daar vertrouw ik op: Want gy zyt
jong, kind; en ik weet, hoe de jonge lieden toch zyn.
De Heer Hendrik Edeling is my zeer wel bekent: 't is een allerbest
jong Heer, en een knap kaerel ook. Ik heb somtyds, weet gy, rare
invallen; en ik mag de jonge meisjes gaarn wat kwellen: wat zegt gy,
Saar, als die Heer eens zin aan u hadt, zoudt gy daar wel veel tegen
hebben? Nu, zin of niet, als gy myn eigen Dochter waart, en die Heer
dan zin in u hadt, en my dat zeide, ik zou u aan hem geven, ten
minsten zo gy er niet tegen waart. Zie, kind, ik hoop u nog gelukkig
getrouwt te zien. Doch meisje, meisje, pas op! Gy zult een hele rist
vryers krygen; zy zullen om u dwarlen, als muggen om de kaars. Gy zyt
nu in de vrytyd; is 't zo niet? Ik eisch niet van u, dat gy my kennis
zult geven van alle beuzelpraat, die zy u komen aan 't oor piepen;
maar ik verwagt van u, indien gy aangezogt wordt door iemand, die gy
genoeg in aanmerking neemt, om hem nader te willen leren kennen, dat
gy my dit zult melden.
Begryp, myn kind, dat van uwe keuze uw gelukkig of ongelukkig leven
zal afhangen; en dat ik, immers zo lang als gy myne Pupil zyt, u zal
beletten uwe keuze te volgen, "indien brave en verstandige lieden, die
u liefhebben, my zeggen, dat gy eene dwaze keuze doet." Ik zie niet op
geld: zo gy maar een fatzoenlyk man, die u verdient, neemt. Maar ik
denk niet, dat zo een braaf meisje zich zal vergooijen aan een jongen,
die al zyn verdiensten aan zyn Snyer en Kapper verpligt is; die, als
een regt vrouwenaapje, daar zo heen kwispelt, en twee orloges draagt,
daar ik zo satans nydig over kan worden, dat ik hen wel eens een losse
maling wou geven.
Ik heb wel gehoort, dat vele Dames, by de Twaalf geloofsartikelen;
--die gy immers wel pront kent, hoop ik?--dit tot het dertiende maken:
"Ik geloof dat de bekeerde lichtmis de beste man maakt." Geloof het
niet; 't is allemaal leugen; er is geen stip waar aan, geen kriezel.
Hoe zou het my bedroeven, als ik merkte, dat gy deeze kettery toestemde!
Gy meisjes praat, (de wyste niet te na gesproken,) somwyl, als of gy in
uw harsens gepikt waart. Wat weet gy toch van lichtmissen? Een losse
malle jongen, die zyn goed verbruit, en om peper moet[1], om dat hy zyn
koorntje groen at, is geen lichtmis; hy is een gek, die men te Delft
moest gaan opsluiten.
Een Lichtmis is een gerafineerde Deugeniet, die zyn roem en vermaak
stelt in eerlyke jonge
|