at er verkeerd en ziekelijk is in de eigenschap, die zij
bedoelde, had zij niet, maar het goede, het gezonde er van had zij; het
was het afwijken van den gewonen flauwen sleur, een eigenaardig zijn en
denken, met eene zachte tint van eigen geestigheid overgoten, genoegzaam
om aardig en bekoorlijk te zijn zonder te hinderen.
Zoo wandelden wij voort, pratende en gaande over de oude plaatsen onzer
jeugd. Bella sprak mij daarop van mijne ouders, mijne moeder noemde zij
ook altijd moeder; zij vertelde, hoe zij den lieven ouden het leven
gemakkelijk en genoeglijk trachtte te maken, hoe zij den ouden heer op
allerlei wijzen plaagde met zijne boeken, maar hoe zij ook, wanneer het
noodig was, de _preciosa_ daaronder zelve voor hem schoonmaakte; en
duizend kleine omstandigheden meer, onbelangrijk voor een derde, maar
boeiend voor mij.
Er was een aardig mengsel van heldere vroolijkheid en van ernst in
Bella, en de overgangen van de eene naar den andere dikwijls snel en
onverwacht; er was eene losheid en natuurlijkheid in haar, die men in
onze maatschappij, waar vooral meisjes zoo naar geijkte, conventioneele
vormen en in aangeleerde manieren gedresseerd worden, niet altijd met
kieschheid en fijne beschaving vereenigd vindt.
Wat bovenal in dit meisje zoo bekoorde, was eene frischheid, frischheid
van geest en gemoed, in haar gansche wezen en handelen.
Ik geloof, dat ik hierover lang liep te denken, en ik werd opeens wakker
door een vroolijk gelach van Bella, toen ik op het punt was, door mijne
afgetrokkenheid in eene beek te stappen.
--Waar denk je over? vroeg zij.
--Ik denk er over, zei ik, dat wat ik eens over je gedacht heb, is
uitgekomen.
Zij keek mij vragend en glimlachend aan.
--En dat is?
--Dat, waar je ook wezen zoudt, bloemen uit je voetstappen zouden
ontluiken.
--O, o! lachte zij, ik dacht, dat je nooit complimenten maakte?
* * * * *
Mijnheer Van Randenrode zou terugkomen! Op een ochtend ontvingen wij de
brieven: een was er aan mijnheer v. N. en een aan Bella gericht. Hij
schreef, dat hij met het vermogen, dat hij nu bezat en met de
betrekkingen, die bij in Amerika had aangeknoopt, zich nu ook in het
moederland een eervol bestaan kon verschaffen. Er sprak evenwel geene
zelftevredenheid uit den brief, er was iets weemoedigs zelfs in de
kalmte en vastberadenheid van den schrijver, en men voelde, dat dit
zwaar beproefde en daardoor gelouterde karakter geleden had onder
|