, gapende afgrond,
zonder groei.
Toen hebben de zonen van Geborene Mitgaarde geschapen en lichtende
schijven aan den hemel geslingerd: in het Zuiden scheen de zon op de
bergen en op den grond ontkiemde het groene gras.
Zon en maan menden hun paarden langs warrelwegen: nog kende de zon
niet haar eigen zalen, en de maan nog niet de maat van haar macht en
wisten de sterren nog niet waar zij staan moesten.
Dan reden de goden ter vergadering en hielden raad. Zij kozen namen
voor den nacht en voor de wisselende manen, voor morgen en middag en
avond, en bepaalden, dat de tijden daarmee zouden worden genoemd.
Zij leefden gelukkig, de hooge goden, in hun glorievelden, speelden
er lustig hun dobbelspelen en er was nog geen begeerte naar goud,
tot drie machtige vrouwen verschenen.
Mijn oogen zien een boom, die Schrikesch heet. Witte nevel bevochtigt
den kruin en druppelt als dauw naar de dalen, in de bron, waar aller
dingen oorsprong ligt. Vandaar kwamen drie wijze vrouwen, uit golven
geboren wachteressen van den boom. Word heet de eene, Wordend de
andere, de derde heet Schuld. Van zondenschuld en verzoening spannen
zij draden over de wereld, en weven het wordende lot van alle wezens.
Eens kwamen drie der hoog-heilige Asen op aarde. Daar vonden zij aan
het strand van de zee Asker en Embla. Deze waren zwak, bezaten ziel
noch zinnen, hadden geen bloed en geen levenskleur. Wodan gaf hun
een ziel, Henir de zinnen en Loge bloed en levenskleur.
Toen wilden de goden in hun glorievelden hooge hallen bouwen en zij
werden begeerig naar pralende paleizen. Zij reden ter vergadering en
hielden raad. Om sierlijk goud te smeden schiepen zij dwergen, die den
vochtigen grond onder de groene aarde met gangen doorgroeven. Gierig
vergaderden zij het goud, in vlammende vuren smeedden zij kunstige
schatten, en kropen krioelend door de steenen aardezalen rond.
De goden haalden Goudschat in hunne hooge hallen en smolten haar
en brandden haar driemaal. En driemaal gebrand werd zij driemaal
herboren. Waar zij in huis komt noemt men haar Goede. Welsprekend is
zij, een toovenares, en met haar wonderlijke kunsten is zij welkom
bij listige lieden.
Toen ontstond het oorlogsleed.
Tegen de wallen der godenburcht stormden de Wanen ten strijde. Maar
Wodan slingerde zijn trillende speer. Dat werd het eerste oorlogsleed
op de wereld.
Dan reden de goden ter vergadering en hielden raad. De reuzen hadden
den goden een burcht gebouwd en dezen bel
|