dagelijks dooden in den strijd en dan weer gezond
bij elkander komen om gezamenlijk den maaltijd te nemen,--over alles
wist Stormsterk met veel verstand te verhalen. Want alle werelden
had hij gezien, tot zelfs de negende, die dicht bij Nevelland is.
Toen stelde Gangraad hem nog eenige vragen over de nieuwe wereld,
die na den godenondergang zou komen:
--"Op verre tochten voer ik uit en overal zocht ik iets zinrijks; nu
zeg mij: waar zal nog een mensch in leven zijn als de lange winter,
die alle wezens doodt, zal zijn verdwenen?"
Stormsterk antwoordde:
--"In den stam van den wereldboom zijn twee menschen verscholen:
Leven en Levenslust. Ochtenddauw is hun eten en drinken, en uit hen
beiden ontspruit een nieuw geslacht."
Weer vroeg nu Gangraad:
--"Op verre tochten voer ik uit en overal zocht ik iets zinrijks;
nu zeg mij: hoe zal er een nieuwe zon aan den hemel schitteren,
als de Veenrookwolf deze eens verslonden heeft?"
--"Alfenrad," antwoordde de reus, "baart een dochter voor de
Veenrookwolf haar verslindt. En het meisje zal dezelfde wegen
bewandelen als hare moeder, wanneer de goden vergaan zijn."
--"Op verre tochten," zeide toen Gangraad, "voer ik uit en overal
zocht ik iets zinrijks; nu zeg mij: wat zal er met Wodan geschieden
als de wereld verwoest wordt en de goden vergaan?"
--"Den Vader des levens," luidde het antwoord, "zal de wolf verslinden,
maar hevig zal de wraak van Widar zijn. Hij, de sterke strijder,
zal de gapende kaken van het monster vermorzelen."
Weer vroeg Gangraad:
--"Op verre tochten voer ik uit en overal zocht ik iets zinrijks;
nu zeg mij: wat fluisterde Wodan zijn zoon Balder in het oor, voor
deze verbrand werd?"
Toen antwoordde Stormsterk:
--"Zou een ander als Wodan weten, dat hij iets fluisterde in het oor
van Balder, zijn zoon? Ik weet nu: met Wodan zelf waagde ik het te
wedden. Maar gij zult steeds de wijste zijn."
De Wereldzang der Wichelares
Stilte gebied ik aan allen,--luistert:
Ik, die de wijsheid weet, ga u zeggen wondervolle woorden. Ik ga u
verhalen van het leven der eeuwige lichtmacht, van Alvaders werken
in de wereld.
Het eerst van allen werden de reuzen geboren en ik ben hun kind: negen
werelden ken ik, die gegroeid zijn aan den diepwortelenden wereldboom.
In overouden tijd, toen Ruischreus leefde, beefde aan strandige oevers
nog niet de branding van de zee. Beneden was nog geen vaste bodem
en in de hoogte geen hemel,--slechts ledige ruimte
|