k u niet tegenhouden. Zoo
ga dan een zegenrijken tocht, en dat gij ongedeerd weer terug moogt
komen. De wijsheid beware u, als gij met den reus in woordenstrijd
geraakt."
Toen ging Wodan heen om zich in wijsheid met Stormsterk te
meten. Spoedig kwam hij bij de ruwe reuzenwoning en riep op den
drempel:
--"Stormsterk, een vreemde wenscht u heil! Ik kom u eens bezoeken en
wilde wel weten, hoever uw wijsheid gaat."
De reus, die in zijn zaal zat, kwam naar buiten en antwoordde:
--"Wie staat daar voor mijn huis en slingert mijn zalen vol met zulke
wilde woorden? Gij zult niet ongedeerd mijn drempel verlaten, als ge
niet eerst bewijst, dat ge beter zijt dan ik."
Wodan sprak tot hem:
--"Gangraad ben ik, ik ging verre wegen, dorstig kwam ik hier. Wilt
gij, reus, mij vriendelijk ontvangen en den dorstige wat drinken
geven?"
Stormsterk noodigde den vreemdeling uit in zijn zaal te komen zitten
en daar te onderzoeken wie meer wist, de gast of de bewoner.
Maar Wodan wilde in de voorhal blijven en zeide tot den reus, dat
deze hem eerst maar eenige vragen moest stellen, of hij hem waardig
achtte binnen te komen of niet.
Toen zeide Stormsterk:
--"Nu dan, Gangraad, als gij in de voorhal uw geluk wilt beproeven: zeg
mij, hoe heet de hengst, die iederen dag hoog over alle wezens draaft?"
--"Lichthaar," antwoordde Gangraad, "trekt den schitterenden dag hoog
over allen heen. Het beste paard van allen vindt het de wagenvoerder:
zijn manen zijn als licht."
De reus vroeg vervolgens:
--"Nu dan, Gangraad, als ge in de voorhal uw geluk wilt beproeven:
zeg mij, hoe noemt men het paard, dat den nacht voert van het Oosten?"
--"Vochthaar," zei Gangraad, "noemt men het paard, dat nacht na nacht
aanvoert van het Oosten. Des morgens druipt het schuim van zijn gebit
als dauw in de dalen."
Weer vroeg Stormsterk:
--"Nu dan, Gangraad, als ge in de voorhal uw geluk wilt beproeven:
zeg mij, hoe heet de stroom die de scheiding is tusschen het rijk
van de reuzen en Asengaarde."
--"IJsloos," was het antwoord, "heet de stroom die de scheiding is
tusschen het rijk van de reuzen en Asengaarde. Steeds vloeit de stroom,
want geen ijs verstijft ooit de golven."
--"Nu dan," zei weer de reus, "als ge in de voorhal uw geluk wilt
beproeven: zeg mij, hoe heet de plaats waar de goden eens tot den
hevigen kamp met den Zwarte zullen komen?"
--"Vechtveld," antwoordde Gangraad, "is de plaats waar de goden eens
tot den hevigen kamp me
|