n de vloed is niet te doorwaden. Voor
de heilige poort in het water staat Walgrind, het hek: eeuwen is het
oud en weinigen weten hoe het slot sluit.
Luchtkok kookt in Vuurketel den zonne-ever, die Zeezieder heet: de
edele ever in de spijs in Walhalla, maar weinigen weten, waarmee men
zich voedt.
Gierig en Gulzig, de wolven Wodans, krijgen het eten van den koenen
kampheld, die de legers leidt,--want Wodan zelf drinkt slechts wijn.
Herdenken en Denken, de raven, vliegen iederen dag over de aarde:
Denken keert, vrees ik, niet terug,--meer bang nog ben ik voor
Herdenken.
Eikdoorn heet het hert, dat in Heervaders huis aan de boomknoppen
knabbelt; van zijn gewei druipen aldoor druppels naar Ruischkolk,
waar de stroomen ontspringen. Heidroen heet de geit, die in Heervaders
huis aan de boomknoppen knaagt; in schalen schenkt zij schuimenden
dronk voor de helden.
Slagvaardig en sterk zijn de meisjes, die mede schenken aan de heilige
helden, en mooi; schitterend haar schilden, haar lansen lang, en
helmen dekken het hoofd.
Ook mij bieden zij den beker...
Zegen van Uller en aller goden goede gunst voor wie wegneemt de
vlammende vuren.
Neemt weg mij dien ketel, dat uitzicht weer hebben op aarde de Asen."
Maar Roodspeer wilde niet dat de vuren weggenomen werden. Toen
verhaalde Vermomde de wondere namen van Wodan:
--"De Dolende heet ik, de Wijze en Heer; Vlammenoog ben ik, Bliksemoog,
Blindmaker van menschen, Langbaard en Haarbaard, Verwarder, Verwoester,
Vader der zege, Brenger van slaap. Bevende ben ik en Bruller, Waaiende,
Lucht, Ziedende, Zee, Brander en Oorlogsman, Windrig en Wensch, Goede
en Gouden, Stormheer, Regengod, Waarachtig en Stout. Hoog heet ik,
Evenhoog, Derde en Donderaar, Watergeest, Wakker en Bries.
Sleeper was ik toen ik sleden sleepte, Sluwe in 't geding, Speerespits
voor tegenpartij, Vermomde was ik bij Roodspeer. Nu ben ik Wodan
geworden."
Koning Roodspeer zat, en hield het zwaard halfuitgetrokken op zijn
knieen. Toen hij nu hoorde, dat Wodan er was, stond hij op en wilde
de vuren van hem wegnemen. Maar zijn zwaard viel, het gevest naar
beneden. Koning Roodspeer struikelde en de punt van het zwaard stak
hem een doodelijke wonde. Toen zeide Wodan:
--"Roodspeer, hebt gij te veel mede gedronken? Vele dingen leerde ik u,
maar gij hebt niet geluisterd: nu zie ik rood en rookend van bloed het
zwaard van mijn lieveling liggen. De gaven van goden hebt gij verbeurd,
de gunst van Walhalls hei
|