gewezen of hem de toegang tot
het erf ontzegd.
Jammer dat dit sterk gevoel voor vrijheid zoo dikwijls oversloeg in afkeer
voor gezag en tucht, in gebrek aan eensgezindheid, zelfs bij dreigend
gevaar. Belust op buit door krijg en veete, maakte hij zich dikwijls
schuldig aan misbruik van sterken drank; zijn verregaande hartstocht voor
het dobbelspel werd hem soms verderfelijk. Dronkenschap hebben helaas! zijn
nakomelingen van hem overgeerfd.
Naast den man vertoont zich de Germaansche vrouw in een schooner licht:
haar ranke edele gestalte, haar kuische ingetogen blik, waaruit hare reine
inborst sprak, dwong eerbied af. Als eene trouwe gade stond zij haar
echtgenoot ter zijde. Niet alleen droeg ze zorg voor huis en have, maar
volgde hem dikwijls in den strijd, bracht hem lafenis en verkwikking, en
wist zijn moed en dapperheid aan te vuren. In de heldenzangen van dien
tijd, in de algemeene vereering, die zij later onder de Ridderschap genoot,
zien wij het bewijs van haar waardigheid en reinen glans.
Ondanks al de lotwisselingen van het Vlaamsche volk in de verschillende
tijdperken van zijn bestaan, heeft het veel van zijn Germaansche vaderen
behouden. In de rechtstreeksche uiting van zijn verstand en gevoel ligt nog
altijd die zelfde vrijmoedigheid, die ruwe rondborstigheid, iets dat
getuigt van zorgelooze vroolijkheid, die zoo licht uitbundig wordt. Over
het algemeen is de Vlaming voorkomend, gezellig en deelnemend. Gaarne
vertoeft hij buitenshuis, en verheugt zich in vriendenkring; houdt daarbij
van boert en schalken spot. Van natuur is hij bijzonder muzikaal, kunst- en
prachtlievend. Toegevend en dienstvaardig voor vreemdelingen, is hij steeds
bereid, om zich aangenaam en nuttig te maken. Evenals zijn Waalsche
landgenooten, is hij gastvrij; zonder omslag of plichtplegingen wordt ge
vriendelijk ontvangen. Op den buiten begroeten de landlieden u met een
hartelijken "goeien dag." De Vlaming heeft niet die nuchterheid van
verstand, niet die koele terughouding, maar ook niet die taaie wilskracht
en volharding, dien zedelijken ernst, die het kenmerk is van zijn
Noorderbroeder. Een warmer opbruisend bloed maakt hem beweeglijker,
geestdriftiger en zet zijn hart gauwer in gloed.
Doch laten we liever het woord aan Prof. H. Kern[19], waar hij zijn oordeel
over ons aldus neerschrijft:
"De Zuid-Nederlanders: Vlamingen, Brabanders, Antwerpenaars, hebben veel
karaktertrekken met hun stamgenooten in 't Noorden gemeen. Ze zijn ev
|