MMEL. Ja, 't heeft verleden jaar toch maar een haartje gescheeld
of wij hadden hier ook al een spoorweg gekregen.
MEVR. BERNICK. Dat heeft Bernick gelukkig nog kunnen tegenhouden.
ROeRLUND. De Voorzienigheid, mevrouw. U kan er van overtuigd zijn, dat uw
man het werktuig was in de hand van een Hoogere Macht, toen hij weigerde
zich met die zaak in te laten.
MEVR. BERNICK. En toch werd hij zoo aangevallen in de couranten. Maar
wij vergeten heelemaal u te bedanken, mijnheer Roerlund. Het is waarlijk
meer dan vriendelijk van u ons zooveel van uw kostbaren tijd te geven.
ROeRLUND. Geen kwestie van ... nu in de vacantie....
MEVR. BERNICK. Nu ja ... maar het is toch heusch wel een offer....
ROeRLUND (_haalt zijn stoel dichterbij_). Spreek daar toch nooit van,
lieve mevrouw. Brengt u niet allemaal een offer ter wille van een goede
zaak? Of brengt u het soms niet gewillig en blijmoedig? Deze
moreel-verdorvenen, aan wier verbetering wij arbeiden, zijn te
beschouwen als gewonde soldaten op een slagveld. U, dames, zijt allemaal
de diaconessen, de liefdezusters die pluksel maken voor de arme
ongelukkigen, met zachte hand verbanden aanlegt om de wonden, ze
verpleegt en geneest.
MEVR. BERNICK. Het moet toch wel een hemelsche gaaf zijn om alles in
zoo'n mooi licht te kunnen zien.
ROeRLUND. Veel is er in zoo iets aangeboren, maar veel kan men ook
verwerven. 't Komt er maar op aan de dingen te zien in het licht van een
ernstigen levenstaak. Wat zegt u er van, juffrouw Bernick? Vindt u niet
dat u om zoo te zeggen op een steviger grondslag staat, sedert u zich
wijdt aan de school?
MARTHA. Och, ik weet eigenlijk niet wat ik zeggen moet. Soms als ik
daarginder de school binnenga, wou ik dat ik ver weg was op de wilde
zee.
ROeRLUND. Ach ja, dat zijn de booze aanvechtingen, lieve juffrouw. Maar
voor dergelijke onstuimige gasten moeten wij onze deur streng gesloten
houden. De wilde zee ... dat meent u natuurlijk niet letterlijk; u
bedoelt de groote golvende menschenwereld daarbuiten, waar zoo velen te
gronde gaan. En hecht u dan waarlijk zooveel waarde aan dat leven dat u
daarginder hoort bruisen en ruischen? Kijk eens op straat. Daar loopen
de menschen zweetend en zwoegend in de brandende zon en maken het zich
druk met al hun zaken. Neen, dan hebben wij het toch heusch beter, wij,
die hier in de koelte zitten en onzen rug kunnen keeren naar den kant
van waar de moeilijkheden komen....
MARTHA. Och Heer, ja, u heeft stelli
|