. Zij was gestorven, hem een
klein kind achterlatende. Met dit kind was hij opnieuw de wereld door
geweest, nu eens in Spanje, later in Indie zijn geluk beproevende, maar
overal door dat hem telkens ontwijkende geluk verlaten. Na eene reeks
van rampen, na het verlies van zijne laatste middelen, van zijn goeden
naam, van zijne eer, van alles, behalve van zijne kleine Bella, was hij
eindelijk, als een bedelaar bijna, terechtgekomen in het huis naast ons.
Wat ik nu eerst hoorde, dat huis was toen in mijns vaders handen geraakt
en die edelmoedige man had den ongelukkige daar eene rustplaats
geschonken, waar hij onder dak kon komen, totdat hij hem op eene andere
wijs zou kunnen helpen. Want verdere en betere hulp wilde hij hem
verschaffen. Het gelukte hem, den ongelukkige de middelen te bezorgen
(en voor hoeveel, wat het geldelijke aangaat, heeft mijnheer v. N. nooit
aan zijne vrouw durven bekennen; hij was soms zoo onberedeneerd
edelmoedig, dat hij zich schaamde!) om nog eenmaal, na zooveel zware
beproevingen, zijn fortuin te gaan zoeken in Amerika.
Maar nu moest bij Bella achterlaten--het was een uitdrukkelijk beding.
Bella was de oogappel, de afgod van haar vader, en die man voelde zich
het bitterst ongelukkig, toen mijn vader de wreedheid had, zooals hij
het noemde, op die voorwaarde aan te dringen. Maar mijnheer v. N. was
onverbiddelijk; hij zeide den heer Van Randenrode, dat hij aan de
nagedachtenis zijner vrouw, dat hij aan zijn kind verschuldigd was, als
eene expiatie van al zijne dwaasheden, deze opoffering te doen, dat het
kind niet mocht gewaagd worden aan de onzekere kansen, die hij nu stond
te ondergaan--dat het kind in hemzelven altijd een vader en in zijne
vrouw eene trouwe moeder zou hebben. Tranen en smeekingen baatten niets.
Zoo werd Bella bij ons gelaten. Haar vader was alleen de wijde wereld
ingetogen. Ongelukkig de man, die zoo laat, die met grijze haren zijn
levensloop nog eens beginnen moet!
Hij had het geluk, op zijn pad een man te ontmoeten, die dat wilde en
rustelooze karakter, dien wisselzieken geest eenigszins tot zelfkennis
en verandering bracht. Eene vereeniging van edele mannen nam den
verdwaalden broeder op; hij ontving de stoffelijke hulp, die het eerst
noodig was, en later zedelijke ondersteuning; een gelukkige keer nam
eindelijk in hem plaats, en na een twaalftal jaren, jaren van beproeving
en van harden arbeid, was hij in staat, zich met eer en
onafhankelijkheid in de maatschappij te
|