aalgrens. -- Trekt men van St.-Omaars in Frankrijk nagenoeg een rechte
lijn tot aan Maastricht, dan wijst deze vrij juist de taalgrens aan
tusschen de Nederlandsch sprekende en Waalsche bevolking, en komt nagenoeg
overeen met den Romeinschen steenweg van de zee over Bavaai naar Keulen en
den noordelijken zoom van het uitgestrekte Kolenwoud, dat Belgie in vroeger
tijden van het westen naar het oosten doorliep. Ten noorden van dien zoom
woonde de rustig landbouwende Frankische stam, waarvan de overgroote
meerderheid der Vlamingen afstamt. Soms in een en hetzelfde dorp maakt de
straatweg de scheiding tusschen het Waalsch en het Vlaamsch element. Eeuwen
reeds wonen de beide volksstammen naast elkander. Zij hebben hetzelfde lot
ondergaan, vreedzame en woelige tijden met elkander doorleefd, en toch
heeft dit alles niet geleid tot verwisseling van taal.
In de eerste en tweede eeuw onzer jaartelling was het grootste deel van
laag-Belgie naar alle waarschijnlijkheid nog bewoond door Keltische
stammen, doch toen de Germanen van den beneden-Rijn in de vierde eeuw er
verschenen, waren de eersten verdwenen, misschien ten gevolge van zware
overstroomingen, die in de IIIe eeuw plaats hadden, en er bijna alle sporen
der Romeinen hadden weggevaagd. Wat er hier en daar wellicht van overbleef,
loste zich op in den Frankischen bond.
Een ander Germaansche volksstam, de Friezen, had zich van uit het noorden
allengs langs de zeekusten uitgebreid tot voorbij de monding der Schelde,
tot het Zwin in Vlaanderen, doch waren door Pepijn van Herstal en Karel
Martel teruggedrongen. Toen later Karel de Groote talrijke familien van
Saksen in Vlaanderen overplaatste, versmolten zij spoedig met de Frankische
stammen. Laag-Belgie bleef dus Germaansch gebied en de taal door de
bevolking gesproken was zuiver Nederfrankisch. De oud-Germaansche liederen,
die Karel de Groote liet opteekenen, waren waarschijnlijk in dien
oud-Vlaamschen tongval geschreven. Van de laatste helft der XIIe eeuw
dagteekenen de eerste tot ons gekomen producten onzer Nederlandsche
Letterkunde, waartoe Limburgers, Vlamingen en Brabanders het meest
bijdroegen. Ze zijn in het Middelnederlandsch, de omgangstaal van de lage
landen, ten zuiden van den Rijn tot aan de grenzen van het groote Kolenwoud
in Belgie gesproken.
In de XIIIe eeuw, te zamen met de toenemende macht der burgerij, bereikte
die letterkunde, vooral in Zuid-Nederland, haar hoogsten bloei. Jacob van
Maerlant van Damme (*
|