stig, Jim. Je bent net zoo een held
uit een van die draken, die moeder zoo graag speelt. Ik wil niet met
je kibbelen. Ik heb hem gezien, en o! hem te zien maakt mij zoo
gelukkig, dat ik niets geen lust voel, met je te kibbelen. En je zal
toch ook nooit iemand kwaad doen van wien ik hou, niet waar?
--Niet zoolang je van hem houdt, was het onwillige antwoord.
--O, en ik zal altijd van hem houden! riep zij uit.
--En hij?
--Och, natuurlijk.
--Dat zou ik hem ook raden.
Zij ontstelde even. Toen lachte zij weer en stak haar hand door zijn
arm. Hij was nog maar zoo een jongen.
Bij Marble Arch riepen zij een omnibus aan, die hen vlak bij hun
armoedig huisje in Euston Road afzette.
Het was over vijven en Sybil moest nog een paar uren rusten, voor zij
zou optreden; dat wilde Jim. Hij wilde ook liever afscheid van haar
nemen, zonder dat hunne moeder er bij was. Zij zou natuurlijk weer een
heele scene maken, en daar had hij een vreeselijken hekel aan.
In Sybils eigen kamer namen zij afscheid. De jonge man voelde in zijn
hart eene jaloezie; een bittere, wreede haat tegen dien vreemde, die,
naar het hem scheen, tusschen hen was gekomen. Maar toen hare armen om
zijn hals lagen en hare vingers door zijn haar streelden, werd hij
zachter gestemd; hij gaf haar een zoen vol teederheid. Er waren tranen
in zijne oogen, toen hij naar beneden ging. Zijne moeder wachtte hem.
Zij knorde over zijn te-laat komen, toen hij binnentrad. Hij gaf geen
antwoord, maar zette zich voor zijn sober maaltje. De vliegen suisden
om en kropen over het gevlekte tafellaken. Tusschen het rammelen van
omnibussen en het geratel van cabs op straat door, luisterde hij hoe
die dreunerige stem iedere minuut, die hij nog voor zich had,
wegzeurde.
Na een oogenblik schoof hij zijn bord weg, verborg het gelaat in de
handen. Hij voelde, dat hij recht had te weten. En was het zooals hij
vreesde, dan had men hem het al vroeger moeten zeggen. Bezwaard met
vrees, keek zijne moeder hem aan. Woorden vielen werktuigelijk van
haar lippen. In haar vingers wrong zij zenuwachtig een gescheurde
kanten zakdoek. Toen de klok zes uur sloeg, stond hij op en ging naar
de deur. Daar keerde hij zich om en zag haar aan. Hunne oogen
ontmoetten elkaar. Hij las in de hare eene wanhopige bede om genade.
Het maakte hem dol.
--Moeder, ik moet u wat vragen, zei hij.
Haar oogen dwaalden vaag door de kamer. Zij gaf geen antwoord.
--Zeg mij de waarheid. Ik heb recht te weten.
|