d te zijn van vreemde Egyptische
bijen, die in zilver werken; het deeltje opnemend, wierp hij zich in
een fauteuil en begon de bladen om te slaan. Spoedig was hij er in
verdiept. Het was het vreemdste boek, dat hij ooit gelezen had. Het
was of alle zonden der wereld in fijne sluiers als een zwijgende
processie voor hem heen trokken op de zilveren tonen van fluiten.
Dingen, waarvan hij nooit gedroomd had, trokken hem langzaam als
openbaringen voorbij.
Het was eene novelle zonder intrigue en met slechts een karakter, eene
psychologische studie naar een jong Parijzenaar, die zijn leven
doorbrengt met het doel in de negentiende eeuw alle passies en
denkwijzen der vorige eeuwen te verwezenlijken en als het ware in
zichzelven op te sommen alle verschillende fazes, door den geest der
wereld doorleefd. De stijl ervan was die stijl, vol juweelen, levendig
en duister tegelijkertijd, vol argot en archaisme, technische
uitdrukkingen en overladen beelden, die enkelen van de beste der
Fransche symbolisten kenmerkt. Er waren metaforen, fantastisch als
orchideeen en even subtiel van kleur. Het leven der zinnen werd
beschreven in termen van mystieke wijsbegeerte. Men wist soms niet of
men las van de spiritueele extazes van een middeneeuwschen heilige of
van de sombere biecht van een modern zondaar. Het was een boek vol
gift. Zware geur van wierook scheen aan de bladen te hangen en de
hersens te bedwelmen. Het rhytme der zinnen, de geraffineerde
eentonigheid der muziek, met complexe refreinen en vaak terugkeerende
maten, bracht den geest van den jongen, terwijl hij van hoofdstuk tot
hoofdstuk las, in een stemming van gepeins, iets als een ziekte van
gedroom, die hem onbewust maakte voor den wegstervenden dag en de
binnensluipende schaduwen.
Strak, zonder wolken, slechts doorpriemd met een enkele ster, glom een
kopergroene lucht door de ramen. Hij las bij dat fletste schijnsel,
tot hij niet meer lezen kon. Toen, nadat zijn knecht hem eenige malen
had gewaarschuwd, dat het al laat was, stond hij op, ging naar de
andere kamer, legde het boek op het Florentijnsche tafeltje naast zijn
bed en begon zich te kleeden.
Het was bijna negen uur, voor hij in de club was, waar hij Lord Henry
vond zitten, met een allervervelendst gezicht.
--Het spijt mij zoo, Harry, maar het was waarlijk jouw schuld. Je boek
hield mij zoo in betoovering, dat ik den tijd vergat.
--Ja, ik dacht wel, dat je het mooi zou vinden, antwoordde Lord Henry
opstaande.
|