n leven! Je bent van slechtheid tot
slechtheid gevallen en nu tot misdaad toe. Bij wat je mij dwingt te
doen, denk ik niet aan jouw leven.
--Alan, fluisterde Dorian, met een zucht. Ik wou, dat je voor mij een
duizendste gedeelte van het medelijden voelde, dat ik nu voor jou
voel.
Campbell antwoordde niet.
Tien minuten later werd er geklopt; de knecht kwam binnen, hij droeg
een groote houten kist met scheikundige stoffen; een lange streng
staal-en platinadraad en twee vreemd gevormde ijzeren schragen.
--Zal ik alles maar hier neerzetten, meneer? vroeg hij aan Campbell.
--Ja, zei Dorian. En Francis, dan heb ik nog een boodschap voor je.
Hoe heet die man in Richmond, die altijd orchideeen levert op Selby?
--Harden, meneer.
--Juist, Harden. Je moest nu dadelijk naar Richmond gaan, Harden zelf
spreken en zeggen, dat ik tweemaal zooveel orchideeen moet hebben, als
ik besteld had, en zoo weinig mogelijk witte. Het is een prachtige
dag, Francis, en Richmond is een aardige plaats; ik zou er je anders
niet mee lastig vallen.
--O, het is niets geen moeite, meneer. Om hoe laat moet ik terug zijn?
Dorian zag naar Campbell.
--Hoe lang zal je proef duren, Alan? vroeg hij met rustige,
onverschillige stem. De tegenwoordigheid van een derde in de kamer
scheen hem moed in te boezemen. Campbell fronsde zijn wenkbrauwen en
beet zich op de lippen.
--Vijf uur, denk ik, antwoordde hij.
--Dan is het tijd genoeg als je om half acht terug bent, Francis. Of
weet je wat; leg alles voor mij klaar om mij te kleeden, dan kan je
den avond voor jou hebben. Ik eet toch niet thuis, dus heb ik je
verder niet noodig.
--Dank u, meneer, sprak de knecht, en verliet de kamer.
--Nu, Alan verlies nu geen minuut. Wat is die kist zwaar. Ik zal hem
voor je dragen. Breng jij de andere dingen dan mee.
Hij sprak haastig en bevelend. Campbell gevoelde zich door hem
overheerscht. Zij gingen samen de kamer uit.
Boven gekomen nam Dorian den sleutel uit zijn zak en draaide het slot
open. Toen stond hij even stil, angst in zijn oogen. Hij rilde.
--Ik kan niet binnen gaan, Alan, fluisterde hij.
--Het kan mij niet schelen. Ik heb je niet noodig, sprak Campbell
koud.
Dorian opende half de deur; toen zag hij het gezicht op het portret
grijnzen in de zon. Op den grond er voor lag het afgetrokken gordijn.
Hij herinnerde zich, dat hij van nacht voor het eerst vergeten had het
noodlottige doek te bedekken, en hij wilde er op toesnellen, ma
|