--Ik wou het.
Hij zag rond als zocht hij iets.
--Wat zoek je? vroeg zij.
--Het dopje van je floret, antwoordde hij. Je hebt het laten vallen.
Zij lachte.
--Ik heb mijn masker nog.
--Dat maakt je oogen nog mooier.
Zij lachte weer. Hare tanden waren als de blanke pitten in een
purperen vrucht.
In zijne kamer lag Dorian Gray op een bank, terwijl een angst tintelde
in iedere zenuw van zijn lichaam. Het leven was hem plotseling te
zwaar geworden. De dood van den ongelukkigen drijver scheen hem een
noodlottig teeken toe. Hij was bijna flauw gevallen bij wat Lord Henry
zei in cynische scherts.
Om vijf uur belde hij den knecht, gaf zijne orders om in te pakken
voor den nachttrein naar Londen, en bestelde den brougham voor half
negen. Hij wilde geen nacht langer in Selby Royal slapen. Het was een
noodlottige plaats. De dood wandelde hier rond in den zonneschijn. Het
gras in het bosch was gedrenkt met bloed.
Toen schreef hij aan Lord Henry, dat hij naar de stad ging om zijn
dokter te consulteeren en vroeg hem tevens de honeurs waar te nemen
bij zijne gasten. Terwijl hij het briefje in een enveloppe schoof,
werd er geklopt en kwam de knecht zeggen, dat de opperjager hem
spreken wilde. Zijn voorhoofd rimpelde zich en hij beet zich op de
lip.
--Laat hem binnenkomen, sprak hij na korte aarzeling.
Zoodra de man binnenkwam, nam Dorian zijn cheque-boek uit een lade, en
legde het open voor zich.
--Je komt zeker voor dat ongeluk van van morgen, Thomson? zei hij,
eene pen opnemend.
--Ja meneer.
--Was de arme kerel getrouwd? Laat hij familie achter? Dan zal ik ze
geld zenden, zooveel als je denkt, dat ze noodig hebben.
--Wij weten niet, wie hij is, meneer. Dat kwam ik u juist zeggen.
--Weet je niet wie hij is? vroeg Dorian mat.
--Wat meen je? Was hij dan niet een van de drijvers?
--Neen, meneer. Niemand heeft hem vroeger ooit gezien, hij lijkt wel
een matroos of zoo iets.
De pen viel Dorian uit de hand; het was of zijn hart plotseling stil
stond.
--Een matroos? riep hij uit. Een matroos, zeg je?
--Ja meneer. Ik geloof het wel, hij is tenminste getatoueerd op beide
armen.
--Is er iets bij hem gevonden? zei Dorian voorover leunend en den man
gejaagd aanziend.
--Iets waaruit je zijn naam kan opmaken?
--Wat geld, meneer, niet veel en een revolver. Daar was geen naam op
of iets. Hij ziet er vrij fatsoenlijk uit, wat ruw. Ik geloof zeker
een matroos.
Dorian sprong op. Een machtige
|