ge marionetten en zij maakten
gebaren als levende wezens. Hij haatte ze. Een stille woede raasde in
zijn hart. Toen zij den hoek omreden, gilde een vrouw ze uit een open
deur iets toe en twee mannen liepen den hansom lang na. De koetsier
sloeg naar ze met zijn zweep.
Eensklaps hield hij op, met een ruk, aan het eind van een donkere
laan. Boven de lage daken, de uitgekartelde schoorsteenen, de zwarte
masten der schepen. Flarden witte mist hingen als spookzeilen aan de
masten.
--Hier ergens, meneer? vroeg de koetsier schor door het luikje.
Dorian schrikte op, zag naar buiten.
--Hou hier maar op, antwoordde hij; hij stapte haastig uit, gaf den
koetsier wat hij beloofd had en liep vlug in de richting van de kade.
Hier en daar glom een lantaren in den masttop van eea grooten
koopvaarder. Het licht wiebelde en glinsterde in de plassen. Een roode
gloed kwam van een buitenlandschen steamer, die kolen laadde. De
modderige weg glom als nat gutta-percha.
Hij spoedde zich voort, keek nu en dan om als werd hij achtervolgd.
Binnen acht minuten bereikte hij een klein, smerig huisje, tusschen
twee kolossale fabrieken. Voor een van de ramen boven was een lamp.
Hij stond stil en gaf een bizonderen klop. Na een poosje hoorde hij
stappen in de gang en werd de ketting opgelicht. De deur ging zachtjes
open en hij trad binnen, zonder een woord voor den gebochelden vorm,
die in de schaduw van de deur neerhurkte. Aan het einde van de gang
hing een vuil groen gordijn, dat in den wind heen en weer zwaaide. Hij
trok het op zij in een lange, lage kamer, die er uitzag als een
gemeene danszaal.
Schel flikkerende gasvlammen brandden aan de muren en werden dof en
verdraaid weerkaatst in vuile spiegels. Vettige reflectors van geribd
tin hingen er achter en vormden trillende schijven van licht. De grond
was bedekt met geelachtig zaagsel, hier en daar tot modder getrapt.
Een paar Maleiers hurkten bij een klein kolenvuurtje en speelden met
beenen penningen; ze toonden hunne witte tanden, terwijl zij spraken.
In een hoek lag een matroos over de tafel heen, het hoofd in de armen
verborgen; bij de gemeen bont geschilderde toonbank, stonden twee
verloopen vrouwen een ouden man uit te lachen, die zich met walging de
mouwen veegde.
--Hij denkt dat er roode mieren op zitten, lachte een van haar, toen
Dorian voorbijging. De man zag haar als in vrees aan en begon te
huilen. Aan het eind van de kamer was een trap, die naar een donkere
kamer leidde.
|