ard schrikte terug.
--Dat is godslastering, Dorian! riep hij. Je moet zoo niet spreken.
Die woorden klinken afschuwelijk en ze beteekenen niets.
--Zoo, denk je dat?
Hij lachte weer.
--Ik weet het! En alles wat ik tot je gesproken heb, was tot je
bestwil. Je weet, ik ben altijd een goed vriend voor je geweest.
--Raak me niet aan. Zeg wat je te zeggen hebt.
Een scherpe trek van pijn schoot over het gelaat van den schilder. Hij
bleef stil, een wild gevoel van medelijden in hem. Maar dan, wat had
hij, Basil zich eigenlijk te mengen met het leven van Dorian Gray?
Huiverend richtte hij zich op en bleef stil staan kijken voor den
haard naar de brandende houtblokken, met een sneeuw van asch en
gloeiende kern van vlam.
--Ik wacht Basil, riep de jongen, met hard heldere stem.
Basil keerde zich om.
--Wat ik te zeggen heb is dit. Je moet mij een antwoord geven op al
die verschrikkelijke beschuldigingen. Als je mij zegt, dat ze van het
begin tot het eind leugen zijn, zal ik je gelooven. Ontken ze dan,
Dorian, ontken ze! Zie je niet wat ik nu doorsta. Mijn God! Zeg me,
dat je niet slecht bent en verdorven en vol schande.
Dorian Gray glimlachte. Minachting krulde om zijne lippen.
--Ga mee naar boven, Basil! sprak hij rustig. Ik hou een dagboek en
dat komt nooit de kamer uit, waar het geschreven wordt. Ik zal het je
toonen, als je met mij meekomt.
--Ik zal met je meegaan, Dorian, als je het dan wilt. Ik zie, dat ik
mijn trein gemist heb. Maar dat doet er niet toe. Ik kan ook morgen
gaan. Maar vraag mij niet iets te lezen. Geef mij een eenvoudig
antwoord.
--Dat zal je boven gegeven worden! Hier kan het niet. Je hoeft niet
lang te lezen.
XIII.
Hij ging de kamer uit, de trap op. Basil Hallward volgde hem. Zij
liepen zacht, zooals men doet in den nacht.
De lamp sloeg fantastische schaduwen neer over den muur en de trap.
Een wind stak op, rammelde aan de vensters. Toen zij heel boven waren,
zette Dorian de lamp op den grond neer, nam den sleutel uit zijn zak
en draaide het slot om.
--Je staat er immers op het te weten, Basil, vroeg hij gedempt.
--Ja.
--Dat doet me plezier, antwoordde hij, glimlachend. Hij voegde er bij,
ietwat ruw:
--Je bent de eenige man in de wereld, die alles van mij weten moet. Je
bent in mijn leven meer dan je wel denkt.
De lamp opnemend, stootte hij de deur open en trad binnen. Een koude
tocht woei over hem en het licht schoot even op in een vlam van somber
or
|