t waar zijn? Toen ik dat voor het eerst hoorde, lachte
ik. Als ik het nu hoor, krijg ik een rilling over mij heen. Wat is er
van het leven, dat je geleid hebt buiten op je kasteel? Dorian, je
weet wat er van je gezegd wordt, en ik wil, dat je je naam zuivert en
niet meer omgaat met al die gemeene menschen. Trek nu niet je
schouders op. Wees niet zoo onverschillig. Je hebt een ontzettenden
invloed. Laat dien zijn ten goede en niet ten kwade. Men zegt, dat je
iedereen, die met je in aanraking komt, verderft en dat, als jij een
huis binnenkomt, de een of andere schande altijd volgt. Ik weet niet
wat er van aan is. Hoe zou ik dat weten. Maar het wordt van je
verteld. Er zijn mij dingen verteld, waar ik niet aan twijfelen kan.
Lord Gloucester was een van mijn beste vrienden in Oxford. Hij toonde
mij een brief, die zijn vrouw hem schreef, toen zij alleen stervende
lag in haar villa te Mentone. En in die biecht, de verschrikkelijkste,
die ik ooit las, werd jouw naam genoemd. Ik zei hem, dat het
onmogelijk was, dat ik je door en door kende, en dat je tot zoo iets
niet in staat was. Dat ik je kende? Ken ik je? Voordat ik dat zeggen
kan, moest ik tot in je ziel kunnen zien.
--Mijn ziel kunnen zien! mompelde Dorian Gray van de bank opschrikkend
en bijna wit van angst.
--Ja, antwoordde Hallward ernstig, diepe smart in zijne stem; dan zou
ik je ziel moeten zien. Maar dat kan alleen God.
Een bittere lach van spot kwam over Dorians lippen.
--Je zult die zien, van avond nog! riep hij en greep eene lamp van de
tafel. Kom, het is je eigen werk. Waarom zou jij het niet zien? Je kan
dan later alles er van vertellen aan de wereld! Niemand zou je
gelooven. Als ze je geloofden, zouden ze nog meer van mij houden. Ik
ken onze eeuw beter dan jij, al praat je er nog zooveel over. Ga mee,
zeg ik je! Je hebt genoeg gekletst over bederf. Nu zal je het ook zien
met je eigen oogen!
Krankzinnigheid van trots klonk in ieder woord, dat hij uitte. Hij
stampte met den voet op den grond, als een kinderachtige, ongeduldige
jongen. Hij voelde helsche vreugde, dat een ander zijn geheim met hem
zou deelen, dat de man, die dat portret, de oorsprong zijner schande,
geteekend had, zijn heele verder leven zou gebukt gaan onder de
martelende herinnering van hetgeen hij gedaan had.
--Ja, ging hij voort, voor hem staande, hem vlak in de oogen ziende.
Ik zal je mijn ziel toonen. Je zal met je eigen oogen zien wat je
denkt, dat alleen God kan zien.
Hallw
|