dat iedere stemming der ziel zijn evenwicht vond in het leven
der zinnen, trachtte nu dier ware verhoudingen te kennen, onderzocht
wat er toch is in wierook, dat mystiek doet werken, in amber, dat
passies wekt, in nardus, dat doet walgen, in de aloe, dat de
melancholie der ziel verdrijft.
Een ander maal wijdde hij zich der muziek, gaf vreemde concerten, in
een lang vertrek met antieke ruitjes, purpergouden zoldering, muren
van olijfgroen lakwerk; woeste zigeuners tokkelden er hartstochtelijke
melodieen op kleine cithers; ernstige Tunisiers, in gele chales,
plukten er aan de gespannen snaren van reusachtige luiten; grinnikende
negers sloegen er eentonig op koperen trommen; magere hindoes, met
witte tulbanden, op purperen matjes, bliezen er op lange fluitjes van
riet; zij betooverden er reusachtige slangen, gehorende pythons. Hij
verzamelde uit alle deelen der wereld de vreemdste instrumenten, die
men vinden kon. Hij bezat de geheimzinnige juruparis van de Rio-Negro
Indianen, die de vrouwen niet zien mogen, de jonge lieden eerst na
veel vasten en geeseling; de kruiken der Peruanen, die met het schelle
geluid van vogels klinken; de fluiten van menschenbeenderen, zooals
Alfonso de Ovalle in Chili ze hoorde; de klankvolle groene
jaspis-steenen, die men vindt bij Cuzco, die een toon geven van
wonderlijke zoetheid. De lange clarin der Mexicanen; de speler blaast
er niet in, maar zuigt er door de lucht op; de schorre ture der
Amazone-stammen; de schildwachten blazen ze; ze zitten in hooge
boomen; men hoort ze drie mijlen ver; de teponaztli, met twee
trillende tongen van hout; geslagen wordt ze met stokken, die gesmeerd
zijn met gom uit melkig sap van planten; de yotlbellen der Azteken: in
trossen hangen ze neer als druiven; de groote cylindertrom, met
slangenvel: Bernal Diaz zag dien met Cortes in den Mexcicaanschen
tempel en hij beschreef zoo mooi er den klagenden klank van.
Het fantastische karakter dier instrumenten bekoorde hem en hij vond
het zalig te zien dat Kunst, zoowel als Natuur, hare monsters bezit:
dingen, beestelijk van vorm, afschuwelijk van toon.
Toen de studie van juweelen. Hij verscheen op een gekostumeerd bal als
Anne de Joyeuse, admiraal van Frankrijk, vijfhonderdzestig parelen op
zijn kostuum. Deze voorliefde behield hij jaren; ze verliet hem nooit
geheel en al. Hij hield van het roode goud in den zonnesteen, de
parelige blankheid van den maansteen, de gebroken regenboog in de
melkwitte opaal. Fabela
|