vol schande zou zijn. Wellicht zou een mooie liefde zich in zijn
leven weven, hem louteren, hem beschermen voor de zonden, die reeds in
geest en lichaam woelden: vreemde, onzegbare zonden, die bekoring en
subtiliteit ontleenden aan dat onzegbare. Misschien zou de wreede trek
om dien fijnen mond eens verdwijnen, zou hij de wereld Basil Halwards
meesterstuk te zien geven. Neen, dat was toch onmogelijk. Van uur tot
uur, van dag tot dag werd dat beeld ouder. Het kon de afzichtelijkheid
van zonden ontloopen, maar de afzichtelijkheid van ouderdom niet. De
wangen zouden hol en slap worden. Gele hanepooten zouden kruipen om de
fletse oogen. Het haar zou zijn glans verliezen, de mond invallen,
openhangen, idioot of grof worden, zooals de monden van oude menschen.
Het zou de gerimpelde hals, de kille, blauw geaderde handen, het
gebogen lichaam krijgen van zijn grootvader, die zoo streng voor hem
was geweest in zijn jongensjaren. Het portret moest verborgen worden.
Daar was niets aan te doen.
--Breng het maar binnen, Mr. Hubbard, sprak hij moe, zich omkeerend.
Het spijt mij, dat ik u zoo lang liet wachten. Ik dacht aan iets
anders.
--Het doet altijd goed wat uit te rusten, Mr. Gray, antwoordde de
lijsten maker, die nog naar adem snakte. Waar moet het staan meneer?
--O, dat doet er niet toe. Hier, hier is het goed. Ik wil het niet
ophangen. Zet het maar tegen den muur aan. Dank u.
--Mag ik het kunstwerk eens zien, meneer?
Dorian ontstelde.
--Het zou u niet interesseeren, Mr. Hubbard, sprak hij, hem vast
aanziende. Hij voelde zich klaar op hem te springen, hem op den grond
te gooien, als hij maar een vinger uitstak naar het schitterende
voorhang, dat het geheim van zijn leven bedekte.
--Anders heb ik niet meer voor u te doen. Ik dank u voor de moeite,
dat u zelf gekomen is.
--In het geheel niet, Mr. Gray. Altijd bereid iets voor u te doen,
meneer. En Mr. Hubbard strompelde de trap af, gevolgd door zijn
knecht, die terug opzag naar Dorian, met een blik van verlegen
bewondering in zijn grof, leelijk gezicht. Hij had nog nooit iemand
gezien, die zoo mooi was.
Toen het geluid hunner voetstappen weggeklonken was, sloot Dorian de
deur en stak den sleutel in zijn zak. Nu gevoelde hij zich veilig.
Niemand zou ooit het gruwelijke ding zien, geen oog zijne schande
aanschouwen. Terug in de bibliotheek, zag hij, dat het juist vijf uur
was, dat de thee al klaar stond. Er lag een briefje van Lord Henry,
daarnaast een boek in
|