r een eind aan wat mijn
vader: "_de elasticiteit der hersenen_" noemde.
Ware het dan niet verreweg beter....
* * * * *
Ik zie iemand den wijsvinger opheffen, om daarmee bedenkelijk te tikken
op een der knoopen van des tegenpartij's jas, en zijne lippen zich
plooien om te zeggen: "_de beste stuurlui staan aan wal_."
Maar mijnheer! dit is een argument misschien tegen den beoordeelaar
geldende, doch niet tegen het beoordeelde feit zelf; en dit feit is, dat
men te veel vult en te weinig _zelf-denken_ leert, te veel waarheden
aanbrengt in plaats van ze vanzelve in de ziel te doen ontkiemen, dat
men te veel opeenstapelt en te weinig verband en samenhang doet
opmerken, dat in alles de grammatica, de regel of de vorm geleerd wordt,
nergens de geest en de ziel.
Onze meesters intusschen begrepen het anders en vulden maar, vulden,
vulden maar; gansche boeken met aardrijkskunde, optellingen van al de
steden, van al de landen, gansche risten jaartallen en feiten (als
risten uien in den winkel hangende) geregen aan chronologische, doch
zelden logische draden, ontzettende massa's, woordelijk op te zeggen (of
wij den inhoud en den zin kenden en begrepen, deed er niet toe),
honderden veldslagen met het getal dooden en verminkten--van
weerszijden: duizenden regels en voorbeelden (niet te vinden als het op
de toepassing aankwam). Zoo vulden zij maar altijd door, en van alles
door en achter elkaar--en ik weet niet, wat er van al de hoofden en
hersenen zou geworden zijn, maar ... gelukkig, dat de reddende natuur
den jongens bij de eigenschap van onthouden, ook die gegeven heeft van
_vergeten_.
* * * * *
Hoeveel cijfers en rivieren heb ik vergeten,--maar niet mijnheer Tjilp
en zijne viool in de met gemarmerd papier beplakte kartonnen doos.
Mijnheer Tjilp was de persoon, die mijne jeugdige begaafdheden zou
vermeerderen door mij de kunst te leeren van de viool te bespelen.
Iemand, die beweerde, dat er in het leven al wanklanken genoeg zijn, zou
niet begrijpen, waarom men ze nog trachtte te vermeerderen met die,
welke ik uit mijn speeltuig haalde. Maar bij wien dit ook moge zijn
opgekomen, zeker nooit in het hoofd van den goeden mijnheer Tjilp, want
zoo die wanklanken al in de wereld bestonden, hij was het niet, die er
bittere aanmerkingen op zou maken.
Als mijnheer Tjilp dan aankwam, zijn met gemarmerd papier beplakte
vioolkist in de hand dragende, gingen wij i
|