kelde persoon bij hem staat! Onze Lieve Vrouwe behoede
hem!
Werkelijk was het sinds geruimen tijd de rustelooze bezigheid van
Egberts leven, dien schat te zoeken, dien zijne verbeelding hem in al
zijn schitterenden glans voorspiegelde. Eene koortsachtige prikkeling
joeg door zijne aderen, nog te meer door de aanhoudende teleurstelling
aangevuurd, en weldra maakte hij zijn gezin en zijn leven tot het
rampzaligste, wat men denken kon.
Zijne vrouw bezweek onder dit leed, en zijne kinderen werden door
meester Wouter opgenomen.
Daar zat dan die man, voor zijn tijd een magere grijsaard, te peinzen
aan den eenzamen en uitgedoofden haard. In de naaste kamer lag zijne
vrouw op het bed, waarop zij de rust was ingegaan. Allerlei akelige
beelden zweefden den peinzenden grijsaard voor den geest.
Zijn leven onnut doorgebracht, zijn geluk en dat van zijn huis door
eigene hand verwoest, zijne kunst verwaarloosd, zijn geest verstompt!
Bij dien eenzamen, uitgedoofden haard gezeten, in het stille uur van den
nacht, hoorde hij nu buiten een voetstap en eene hand aan de klink der
deur. Hij nam den ijzeren bout van de deur af.
Op dit oogenblik, zegt de sage, dat er een rijzig man in een langen
mantel gewikkeld, binnentrad.
Deze persoon wenkte, hem te volgen naar de kamer, waar de doode lag. Hij
schoof de gordijn der sponde ter zijde en ontblootte de borst van de
ontslapene. Daarop een ontleedmes van onder zijn mantel halende, sneed
hij de borst open, en het hart er uit nemende, legde hij het op de
tafel.
Egbert stond te klappertanden: toen zag hij den onbekenden man het hart
van zijne vrouw openen en er iets uit nemen, dat het flauwe licht der
eenige kaars verdoofde en het gansche vertrek verlichtte met een
schitterenden glans. Het was een fonkelende diamant, zoo zuiver van
water en zoo groot als de aarde nooit had voortgebracht. De rampzalige
man strekte er gretig de handen naar uit, maar de onbekende hield hem
terug.
--Gij hebt altijd naar een schat gezocht, zeide de vreeselijke
onbekende, die u rijkdom en geluk zou geven! Hier hadt gij moeten
zoeken!
Weer strekte de grijsaard de gretige handen uit naar het edelgesteente,
hij greep het--maar het verkruimelde tot stof in zijne hand.
Met een spottenden lach liet de onbekende hem alleen.
Egbert verdween, en niemand heeft ooit geweten, waar hij gebleven was.
Zijne kinderen werden door meester Wouter verpleegd. Men zegt, dat deze
het huis zijns broeders weder liet ve
|