oeling zijner
vraag zouden beantwoorden dan de keuze van een bepaald vak. En een
bepaald vak had ik nog niet gekozen, ik had er zelfs nooit aan gedacht,
maar in mijn leeswoede en weetdorst even gretig naar ieder deel van
menschelijke kennis (behalve de edele cijferkunst) de hand uitgestoken.
Ik aarzelde dus.
--Jongen! zei mijn vader nog eens, doorgaans kiezen niet de menschen een
vak, maar een vak kiest hen, doe gij nu eens omgekeerd en kies, wat gij
worden wilt.
--Vader! ik zou wel willen worden--wat gij zijt.
* * * * *
Zooals hij was! Wel hem, die zoo mocht worden; doch ik meende dit toen
niet in die rijke en schoone beteekenis, maar doelde alleen op zijne
wijze van leven en werken.
Eene staatsbetrekking had hij niet meer. Als iemand mij vroeg, wat
mijnheer Van N. thans was, of hij medicus of litterator, rechtsgeleerde,
sterrenkundige, theoloog of philosoof was, ik zou het niet weten: maar
wel, dat er geen tak van menschelijke kennis was, waar zijn geest niet
mede bekend was. De studie van de menschheid en van den mensch in den
ruimsten omvang--_omne quod ad humanitatem pertinet_--dat was altijd
zijn hoofdstreven geweest, en was het nog, wanneer hij thans te midden
van de rijke wereld der boeken, den mysterieuzen draad naspoorde, langs
welken de ontwikkeling van den menschelijken geest voortgaat.
--Wat ik ben: zeide mijnheer Van N. glimlachende. Ja, er is geen
gelukkiger leven voor den geest dan om in de onuitputtelijke mijnen der
wetenschap te graven en te werken. Dwazen zijn het, die op de
boekenwereld en boekengeleerdheid smalen en ze dood noemen: hoe zal men
ons _geestelijk zijn_ kunnen bestudeeren, als men niet de historische
ontwikkeling van dat zijn heeft nagespoord in de verledene eeuwen, en
hoe kan men dat anders dan in de boeken? En wat een genot, wat een
licht, wat een troost geeft die boekenwereld! Boeken weigeren nooit
hulp, stellen nooit teleur; met hen behoeft men zich nooit te vervelen
en kwaad te spreken en te babbelen over de nietigheden van den dag, en
Lucas de Penna heeft gelijk, als hij, onder andere schoone lofredenen,
zegt: Boeken zijn een licht voor den geest, zij steunen ons in
tegenspoed, matigen ons in voorspoed, zij zijn gezellige vrienden op
reis, zoowel als thuis, zij....
Maar opeens bemerkende, dat dit alles weinig geschikt was voor iemand,
die een bepaald vak moest kiezen, ver volgde hij na eene korte poos:
--Maar, beste vriend! gij zij
|