las zie ik zijne acht beenen haastig voortspoeden als moest hij
een brief op de post brengen of iemand inhalen, dien hij spreken moest;
maar terstond keert hij terug alsof hij iets vergeten heeft en wandelt
met dezelfde haast in eene tegenovergestelde richting. Eindelijk komt
hij in het laatst geschreven woord en stapt in de nog natte _a_, waarin
hij blijft staan en al het bittere van den inkt en van zijn aardsch
bestaan overdenkt.
Eindelijk neemt hij een kloek besluit en tot over zijne kuiten in de
inktbeek stappende, komt hij er uit en gaat verder.
Nu is hij op het witte papier--eene uitgestrekte vlakte ligt voor hem
als eene onafzienbare witte woestijn. Met zijne voorbeenen krabt hij
zich achter de ooren, waaruit blijkt (evenals bij een mensch), dat hij
zich bedenkt, en terwijl niets hem hindert dan de vezeltjes van het
papier en geene letter hem in den weg staat, gaat hij met drift een kant
op om een oogenblik daarna weer om te keeren en met dezelfde drift een
gansch anderen kant heen te loopen. Waarom gaat hij nu niet rechtstreeks
op zijn doel af zonder die duizend gekke slingers te maken?
Terwijl ik met ingespannen genoegen hiernaar zat te kijken kon ik niet
nalaten, hem een beetje te plagen. Ik blaas dan groote rookwolken boven
hem uit, die zich als eene donderbui boven het hoofd van den wandelaar
verzamelen. Hij staat stil en peinst blijkbaar.
Zoo hij een geoloog is, zal hij peinzen over den dampkring en zijne
werking op de aarde--zoo hij een alledaagsch en onwijsgeerig beest is,
zal hij denken, dat er een onweer opkomt en zich naar huis spoeden, daar
hij geene parapluie bij zich heeft. Eindelijk blaas ik de rookwolk weg
en zie ik hem met dezelfde besluiteloosheid heen en weder scharrelen....
* * * * *
Intusschen ligt de weide wereld even wijd voor mij open als het blanke
papiervlak voor het houtluisje; even besluiteloos als hij ijl ik in
gedachten nu her--en derwaarts; even weinig als hij weet ik den weg,
dien ik zal kiezen.
In het leven gaat het den menschen zoo dikwijls evenals dat kleine
beest; zij weten niet altijd, waar zij heen willen en er overvalt hen
wel eens eene donderbui, zonder dat zij eene parapluie bij zich hebben.
Ik geloof, dat ik nog met dat beest zou bezig zijn, als mijnheer Tjilp
met zijne viool daar niet aankwam.
* * * * *
De vraag, wat zal mijn toekomstige werkkring zijn? begint zich
intusschen sterker, veel
|