zijdiger en onder gedurig andere gestalten aan
mij voor te doen, want hoe langer wij over eene zaak denken, des te
omvattender en uitgebreider wordt zij. Zoo was deze zaak niet meer
alleen eene vraag van broodwinning, maar had zij eene spiritueele
uitbreiding gekregen en klonk nu: welke is de richting en de behoefte
van mijn geest.
De wildste droomen--en de naakste en koudste terugkeer daarvan; nu eens
jeugdige onbezonnenheid en overmoed--dan de voorloopers reeds van de
critiek en het beredeneerde van den man; zal ik een gevoelsmensch worden
of een verstandsmensch? Is de materieele wereldbeschouwing de ware, of
de spiritueele? De reeele of de ideale? Is er slechts stof hierbeneden
en cijfers, of is er ook geest en poezie? En stormachtig baant bij
wijlen de hartstochtelijke zucht zich een weg: God, o God, wat is de
waarheid?
Dat alles doet zich aan mijn geest voor, niet met die bewustheid,
waarmede ik het nu stel, maar verward en in onophoudelijken strijd.
Onder deze indrukken ben ik niet meer de wilde speelmakker van Bella en
beschouw haar niet langer als een jongen met rokken. Ik moet ook nog
opmerken, dat ik sinds eenige weken met verwondering ontdekt heb, dat
Bella bijzonder mooi wordt. Waarom ik dit niet vroeger gezien heb,
begrijp ik niet.
In plaats van met haar te vechten en te draven, wandelen wij dikwijls
deftig samen, en praten en redeneeren, waarbij ik haar ongewone vlugheid
en verstand bewonder en benijd.
Als wij in het bosch wandelen, is er eene uitgezochte plek, op een
kleinen, groenen heuvel, waar wij dikwijls in het gras gaan zitten,
onder drie stokoude eiken,
ros van het zomerzonneroosten,
zoo oud, zoo oud, dat het moeilijk viel te denken, dat zij ook slechts
drie eikels of drie jeugdige loten geweest waren.
Hoeveel menschen hadden die eiken al onder hunne takken gezien!
Geslachten opgekomen, voorbij en te niet gegaan. Kinderen hadden zij
onder hunne schaduw zien spelen en zich verschuilen achter de stammen.
Jongelingen, den arm om eene fijne leest geslagen en teedere beloften
uitsprekende.
Schilders, die de natuur bestudeerden en roem zochten.
Wijsgeeren, die den roem versmaadden--om zich een naam te maken.
En zooveel meer hadden zij gezien, die oude eiken. En intusschen rolde
de wereld steeds voort, en zij werden ouder en ouder, en die kinderen
waren ook ouder geworden; en die jongelingen hadden hunne belofte
vergeten of gehouden, maar waren nu zelf vergeten. Altijd gesl
|