en trokken mij nu geheel aan.
In dat tijdstip, waarin ik toen was, heeft er eene physische en moreele
gisting plaats in den mensch, eene kentering van het tij dat hem een
tegenovergestelden kant opstuwt. In elken leeftijd is een zekere eb en
vloed onzer vermogens, maar nooit is die zoo sterk en voortdurend dan
als wij het eerst van onze krachtige jonkheid bewust worden. Daar nieuwe
behoeften zich sterk doen voelen, verzwakken de oude banden en vormen.
Dit wegslaan van alle dijken en dammen, het krachtige, frissche, nieuwe
van het jonge leven, dat wij intreden, bij de eerste zelfbewuste
ontwikkeling onzer vermogens, is het, dat die plotselinge kentering in
ons levenstij veroorzaakt. Ons oordeel (critiek) is met ons den
kinderschoenen ontwassen en staat op eigen beenen, het maakt weldra
allerlei _tours de force_, zoowel om zijne kracht te beproeven, als om
die te toonen. Dan breken wij alles af of tornen en twijfelen aan alles.
De onbesuisde soort van critiek van het ontwakend en voor het eerst
zelfdenkend verstand bezit slechts een breekijzer om te sloopen, geen
troffel om te effenen en op te bouwen. Het gaat met de groote
omwentelingen der volken evenzoo; zij zijn slechts de pogingen der massa
om zelf te denken en voor zichzelf te handelen.
Och, angstvallige, en bedeesde zielen! schudt het hoofd niet om de
verdorvenheid van het menschelijk verstand en de razernij der critiek.
Het is het natuurlijke proces van zelfontwikkeling, gelijk dit onder de
algemeene ontwikkeling plaats heeft.
En als mijne moeder soms beducht was om mijne hyperheterodoxe en
paradoxe stellingen, zeide mijn vader:
--De natuur moet haar loop hebben, en evenzeer de ontwikkeling van den
geest: laat hij gerust alles afbreken, hij zal het later zelf weer
opbouwen; maar dit jongen, zeide hij ernstig tot mij, dit eene moet gij
altijd vasthouden
Heart within and God overhead.
Zoo liepen mijne gedachten spelen en ik geloof, dat er gemiddeld wel een
kwartier tijdsruimte lag tusschen elk woord, dat ik schreef. Nu eens
denk ik aan mijn toekomstig vak en werk onderwijl aan het beschaven van
mijne nagels, dan aan mijn toekomstig leven en pas intusschen mijne
nieuwe laarzen aan: en steeds komen nieuwe visioenen en andere
voorwerpen mij aan en van Homerus aftrekken, zoodat het maar niet verder
komt dan
[Grieks: Polyphloisboion tha]
--Naar den duivel de doode dichteren zijne doode taal, roep ik uit, het
leven op de straat trekt meer mijn
|