was daarentegen alles vroolijk en
gelukkig. Wouter had eene kloeke vrouw, en als zijne zes kinderen te
hard schreeuwden, beukte hij wat harder op de stalen platen van harnas
of stormhoed en overstemde hun geschreeuw.
--Gegroet, meester Wouter! zei een ruiter, die het huis binnentrad, uwe
werkplaats is als vanouds weer een lust om te zien!
Wouter was aan het zingen.
O nachtegael, clein voghel,
Woudt ghij der mijn bode zijn,
En vliegen tot den ruiter
Den allerliefsten mijn.
zong meester Wouter, uit het oude, toen nieuwst in zwang zijnde liedeke,
tot hij, den vreemde ziende, ophield en dezen zijne ruwe hand toestak,
die de ander gaarne drukte, al was ze met roet en kool bezwart.
--Ha! zei hij, oude vriend, welkom weer in het lieve land! Geluk, dat u
de vijandige kolven en zwaarden gespaard hebben--al hebben zij de
rusting deerlijk gehavend.
--De rusting was beproefd, want ze is van meester Wouter, zei de andere,
en onder allerlei uitroepen van bewondering en goedkeuring voor wat hij
met aandacht beschouwde, ging hij den winkel rond, langs welks wanden
glinsterende rustingen en halsbergen, en verschillende soorten van
zwaarden, daggen en knijven hingen. Het was ook voor een krijgsman een
lust om te zien, hoe alles er keurig en sterk uitzag, en menig ruiter,
die voor de deur ophield om een schalm in zijn malienkoker of een bult
uit zijn stormkap te laten slaan, liep met genoegen de werkplaats rond.
--Hoe maakt meester Egbert het? vroeg de ruiter.
Wouter antwoordde eerst niet, de glimlach verdween van zijn gul gelaat.
--Treurig, treurig! zei hij eindelijk, de zware hand vertrouwelijk op
des anderen schouder leggende; gij kent de geruchten, dat er op
verscheidene plaatsen onnoemelijke schatten in de aarde verborgen
zitten. Nu heeft hij zich in het hoofd gezet, daarnaar te gaan zoeken.
Eer- en geldzucht waren altijd zijne gebreken, en nu zet hij alles op
het spel om die schatten te vinden. In verre landen, over de zee zelfs,
heeft hij al gereisd, maar altijd tevergeefs; hij wroet overal de aarde
om, en, de hemel vergeve het mij, zeide hij zich kruisende, maar ik
geloof, dat hij nu heult met den Booze.
En fluisterend ging hij voort:--Hij zoekt nu allerlei toovermiddelen en
bezweringen, en lieden van het land hebben hem te middernacht in
verdachte heuvels zien graven en in kolken en waterplassen zien
visschen. En dan zeggen zij, dat hij niet alleen is, maar dat er een in
een mantel gewik
|